Juni is de maand van de aardbeien, ook in mijn tuin. In mei bloeien de planten weelderig en worstelen de witte bloemen af en toe nog met de nachtvorst. In juni is het volop oogsten, eten en zeker ook uitdelen. Na de traditionele lentegroenten zoals spinazie, erwten, asperges en wat vroege kolen, zijn de aardbeien in mijn moestuin een opstap naar de zomergroenten. Naast de appelboom achteraan tegen de bosrand en wat bessen en frambozen, zijn aardbeien ook het enige fruit in mijn tuin. Ik heb met een aantal soorten geprobeerd, maar Elsanta en Sonata geven hier de beste (grootste en zoetste) oogst.
Na de laatste oogst begin juli laat ik de planten even met rust. Ze maken dan uitlopers of lange stengels waar aan het uiteinde weer een nieuw plantje groeit. Het zijn die plantjes die ik, eenmaal voldoende geworteld, los knip van de moederplant en verder opkweek in potten. Ten laatste begin september gaan die dan de grond in, in een andere moestuinbak, waar ik eerst nog een dikke laag compost over geschept heb.
Vanaf het derde jaar leveren aardbeiplanten steeds minder (grote) vruchten op en haal ik ze weg. Door uitlopers op te kweken, en elk jaar weer een nieuwe moestuinbak te vullen, blijf ik heerlijke aardbeien oogsten. Er kruipt dus wel wat werk in die rotatie, maar voor de rest is de aarbei een makkelijke plant. Vergeet zeker niet om de planten van zodra de aardbeien rood worden af te dekken met een net, want vogels en heel wat andere dieren in de tuin zijn er ook gek op. En met veel regen zoals dit jaar, kijk je best ook even of er niet te veel slakken aan de haal gaan met de vruchten.
Wij eten hier heel graag aardbeien, geplukt en meteen verorberd, met ander fruit in een fruitsla, als garnituur bij ijs of op een taart en natuurlijk in confituur. En we zijn niet alleen, en we doen dat met z’n allen al heel lang. Waar we vandaag niet meer bij stilstaan is dat de aardbei in het verleden niet alleen lekker waren en graag werden gegeten, maar ook een enorme symbolische waarde hadden. Vooral in de middeleeuwen was dat het geval. En dat vaak ook in een dubbele rol: als symbool voor werelds genot en lust, maar ook als symbool voor vroomheid en devotie. Wat we ook niet echt meer weten is dat de aardbei die we vandaag eten een relatieve nieuwigheid is in de Europese tuinen en keukens.
De symbolische aardbei
Voor de eerste geschreven bronnen waarin de aardbei opduikt, zitten we in de Romeinse tijd. Zo schreef de bekende schrijver Vergilius in zijn derde Ecloge of herdersgedicht (verschenen in 38 v. Chr.) dat jonge mensen best op hun hoede zijn bij het plukken van aardbeien omdat er een adder onder het gras kan verscholen liggen. Aardbei kan hier dan staan voor al het wereldlijk plezier, dat ook een keerzijde kan hebben. Die wereldlijke rol van de aardbei lezen we ook in de Metmorphosen van Ovidius (wellicht verschenen 1 n. Chr.), die andere grote Romeinse dichter. Hij heeft het over het aardse geluk waarbij mensen in wat hij de ‘Gouden Tijd’ noemde, zorgeloos leefden van onder meer het plukken van aardbeien.
De Romeinen zouden de aardbei ook gekoppeld hebben aan Venus, de godin van de liefde, de schoonheid en de sensualiteit. Omdat de aardbei met wat verbeelding de vorm heeft van een hart en rood de kleur van de passie is, was de link snel gelegd. Maar ook de vele goudkleurige zaden op de vrucht en de suggestie van een grote vruchtbaarheid pastte allemaal in het kraam van Venus.
Het is na de Romeinen wachten tot de late middeleeuwen en de renaissance eer de aardbei weer sporen begint na te laten, vooral op schilderijen en als illustratie in manuscripten. En de vrucht krijgt daar in eerste instantie een heel duidelijke religieze lading. De drie groene blaadjes aan de aardbeistengels verwijzen in de middeleeuwse denkwereld naar de heilige drievuldigheid van de vader, de zoon en de heilige geest. De vijf bloemblaadjes naar de vijf wonden van de stervende Jezus aan het kruis en de afhangende rode vruchten naar de vallende druppels bloed. De witte bloemen staan voor de reinheid en puurheid van de maagd.
De aardbei zou ook gegeten zijn om depressieve, en dus mogelijk ook duivelse gedachten te bestrijden. Ze staan dan voor de helende en reddende kracht van Christus. Over die puurheid van de aardbei had ook de Franse spirituele bisschop en later heilig verklaarde Franciscus van Sales het in zijn Over de liefde van God (verschenen in 1606), waarbij hij de aarbei plaatste tegenover een paar duidelijke symbolen van het slechte zoals giftische slangen en hagedissen:
“Bij het bewerken van onze tuinen kunnen we niet anders dan de frisse onschuld en zuiverheid van de aardbei bewonderen, want hoewel die over de grond kruipt en voortdurend wordt verpletterd door slangen, hagedissen en andere giftige reptielen, geeft hij toch niet de minste indruk giftig te zijn.”
Aardbeien, maar ook de aardbeiplanten met witte bloemen werden vaak afgebeeld in de buurt van Maria, niet zelden met het kind op haar schoot of afgebeeld in een paradijselijke tuin. Soms heel weelderig aanwezig, soms heel subtiel, maar o zo veelzeggend. Zie de voorbeelden hier van de Duitse schilder Albrecht Durer en van Sandro Botticelli, de schilder van de prachtige ‘De lente’ en ‘De geboorte van Venus’ die je nog steeds kan bewonderen in het Uffizi in Firenze.
Het volksgeloof leerde ook dat op de naamdag van Johannes de Doper (24 juni) Maria met haar zoon aardbeien plukte. Met de waarschuwing dat elke moeder die een kind had verloren op die dag geen aardbeien mocht eten, omdat het kind in de hemel dan geen aardbeien zou krijgen. De link tussen de aardbei en Maria is overigens overgenomen van de Noordse mythologie waar Freya, de godin van de liefde en de vruchtbaarheid, maar ook de wellust, doodgeboren kinderen in een aardbei stopte en ze zo meenam naar het walhalla of de hemel.
Maar de aardbei bleef toch ook symbool van het aardse, het genot en de wellust en sloot daarbij weer aan bij de lijn die de Romeinen hadden uitgezet. De dubbelrol die de aardbei daarmee aannam in de symboliek van de late middeleeuwen en de renaissance is best wel opmerkelijk. Het voorbeeld bij uitstek is de Tuin der lusten (wellicht 1480-1490) van de Nederlandse schilder Jeroen Bosch (‘Het circus Jeroen Bosch’ zoals Boudewijn de Groot dat in zijn Land van Maas en Waal noemde).
In een druk en gek, kortom absurd tafereel op het middenpaneel komt de aardbei verschillende keren voor, bijvoorbeeld als een mogelijk afgodsbeeld waarrond een groep naakte mensen zit, of in de handen van een naakte man die het als een Adam aan zijn Eva in het aards paradijs wil schenken. Bosch wilde met het schilderij wellicht de zondedigheid van zijn medemens aanklagen waarbij zijn tuin een schijnparadijs is waar geen kennis is van goed en kwaad en iedereen zich overgeeft aan het aards genot en wellust. De aardbei speelde daarbij een niet onbelangrijke rol.
De aardbei als tuinbouwgewas
Nu we de aardbei hebben leren kennen als een cultuurhistorisch symbool in een dubbele rol, is de vraag waar waar en hoe de plant werd geteeld. Het zou makkelijk zijn te stellen dat de aardbei net als bij ons en zoals afgebeeld op heel wat schilderijen (de paradijselijke tuinen met Maria bijvoorbeeld), in middeleeuwse tuinen groeiden. Maar dat lijkt nauwelijks het geval te zijn geweest, op enkele uitzonderingen na. Zo zou de Franse koning Charles V, die leefde van 1338-1380 (dus niet te verwarren met de de Habsburger Karel V) in zijn paleistuin in Parijs aardbeien hebben laten aanplanten. Het zou om 12.000 planten gaan, al hebben sommige bronnen het ook over 1.200 planten.
De aardbei was toch vooral een vrucht die geplukt werd in het wild en dan als versnapering op tafel gezet. Mogelijk ook in beperkte mate, want volgens middeleeuwse geneeskundige voorschriften was het eten van rauw fruit niet zonder gevaar voor de gezondheid. Dat fruit is immers ‘droog’ en ‘koud’. Gekookt fruit, in sausen of desserts bijvoorbeeld, was ‘warm’ en ‘vochtig’ en beter voor lichaam en geest.
In een bekend Engels kookboek uit 1430 staat zo een recept met aardbei of strawberye zoals het daar wordt genoemd. Niet iets voor een gemiddeld middeleeuws huisgezin, zal je meteen merken. Hier gaan we: was de aarbeien eerst in rode wijn, droog ze daarna af en doe ze in een pot met amandelmelk. Bind de melk met rijstbloem of met amylum (een bindmiddel op basis van tarwe) en laat die opkoken. Voeg suiker toe en rode bessen, peper, kaneel, gemberpoeder, poeder van galingale (een kruid uit China dat smaakt als gember). Werk af met wat witte azijn, pitten van de granaatappel en geef wat kleur met alkanet (een plantaardige rood-roze kleurstof). Was ongetwijfeld heel lekker zo een aardbeipuddinkje!
Het lijkt erop dat pas op het moment dat de vraag het aanbod niet langer kon volgen de aardbei een tuinbouwgewas werd. Maar dan zitten we al bijna in de zestiende eeuw. Op hetzelfde moment duiken aardbeien op in botanische boeken. De eerste keer, voor zo ver we nu weten, gebeurt dat in 1485 met het Duitse Gart der Gesundheit, een van de eerste kruidenboeken die gedrukt verschenen (de drukkunst was toen net uitgevonden).
Er wordt vanaf dan door dokters en apothekers druk gezocht naar medicinale toepassingen. Maar dat lijkt voor de aardbei toch beperkt, naast de algemene voordelen, weten wij nu, van het eten van fruit. Zo moest de bekende Mechelse botanist Rembert Dodoens in zijn bekende Cruydtboeck (voor het eerst verschenen in 1554) zich beperken tot enkele algemeenheden, en waarbij het de inspiratie vooral leek te halen bij middeleeuwse kruidenwijsheden van bijvoorbeeld Hildegard von Bingen uit de elfde eeuw:-
“Eerdtbesien cruyt ghesoden en ghedroncken stelpt den loop des buycx ende der vrouwen overvloedighe natuerlijcke cranckheyt. Tselve water daer Eerdtbesien cruyt in ghesoden es in den mont ghehouden sterckt dat tantvleesch/ het gheneest die quade sweeringhen des monts ende verdrijft allen quade rueck daer uut. Tsap van den bladeren gheneest die roose ende alderhande roodicheyt in daensicht.“
Naast de beschrijvingen van de plant, volgen er ook werken met teeltaanwijzingen. Een eerste keer gebeurt dat in het Franse Agriculture en maison rustique dat in 1580 verscheen. En die aanwijzingen klinken ons zeer bekend in de oren. Er lijkt op die meer dan 400 jaar nog niet veel te zijn veranderd in de basis.
Volgens het boek vragen aardbeien een niet zo heel vruchtbare grond, maar gebruik je bij het planten, in rijen net geen meter uit elkaar, wel best goed verteerde paarden- of koemest. De planten doen het goed in de schaduw, maar ook in de zon. In dat laatste geval moet je tot twee keer per week water geven, stelt het boek. Een keer per jaar en voor Pasen verwijder je best het onkruid met een schoffel. Tijdens het groeiseizoen volstaat het om met de hand af en toe wat onkruid te wieden. En na drie jaar stopt de plant met vruchten geven. Zorg er dan voor dat je nieuwe aanplant hebt. En dat doen we zoveel jaar later nog steeds. Op het einde van de zestiende eeuw lijkt de aardbei een vast plek te hebben verworven in de tuin en op het tuinbouwbedrijf.
Er waren op dat moment drie grote soorten bekend: de bosaardbei (Fragaria vesca), de grote bosaardbei (Fragaria moschata) en de heuvelaardbei (Fragaria viridis). En dat zijn, voor alle duidelijkheid, niet de aardbeisoorten die wij vandaag eten. De bosaardbei van toen vind je nog wel in het wild, maar zo goed als niet meer in de handel. Dat komt ook omdat die aardbei snel moet opgegeten worden en maar heel beperkt bewaart. Vergelijk met de framboos, die gekocht in de winkel nog heel zelden echt vers smaakt. Ja kan kan natuurlijk steeds plantjes van de vesca, moschata en viridis kopen en ze dan zelf opkweken.
De wetenschappelijke beschrijving in de zestiende eeuw, probeert ook wat orde op zake te stellen in de naamgeving, want die is op dat moment heel divers. Vergilius (de Romein van hierboven) gebruikte het woord fraga voor de aardbei, waar dan onder meer het Franse fraise, Spaanse fresa, of het Italiaanse fragola van is afgeleid. De Nederlandse naam is afgeleid van heel wat Middelnederlandse voorgangers, die dan weer teruggaan tot een oude Romaanse en Germaanse woorden. Zo had Dodoens het in zijn Cruydboeck over eerdtbesien. In het Duits van vele honderden jaren geleden vinden we Erdbeiri, Ebbeere, Eberi, Erdbese,… ‘Aard’ heeft een Germaanse oosprong verwijst letterlijk naar de grond en dus naar een plant die vruchten dicht bij de grond draagt, in tegenstelling tot heel wat ander fruit aan struiken en bomen. ‘Bei’ heeft dan weer een Romaanse oorpsrong en komt van het Franse baie en nog verder van het Latijnse baca dat bes betekent.
De moderne aardbei
De aardbei die we vandaag eten, in alle mogelijke soorten, is niet de bosaardbei die de middeleeuwers plukten en heel lang in Europa de enige bekende soort was. Het was zelfs eerder toeval dat de grote moderne aardbei (de Fragaria ananassa) in de Europese tuinen en keukens verscheen. En dat hebben we aan de Fransen te danken.
In april 1764 stierf Madame de Pompadour, de favoriete minnares van de Franse koning Lodewijk XV. De koning was zo bedroefd dat het personeel op het paleisdomein van Versailles hem probeertde op te vrolijken. De jonge tuinier (en later befaamde botanist) Antoine Duchesne bood hem een pot aan met een aardbeiplant die merkelijk veel grotere aardbeien droeg dan de koning gewoon was te zien. De koning, die wel wat interesse had in de botanische wetenschap, vroeg aan Duchesne waar die grote aardbeien vandaan kwamen en vooral hoe die in de tuinen van het paleis terecht gekomen waren. De tuinier wist daar niet meteen antwoord op te geven en begon het verder uit te zoeken. Of die grote aardbeien de aangeslagen koning hielpen in het verwerken van zijn verdriet is niet meteen duidelijk. Hij gaf daarmee wel het onderzoek naar de moderne aardbei een enorme duw in de rug.
In het onderzoek van Duchesne kwam al snel de Franse kolonel Amédée François Frézier op de proppen. Die kreeg aan het begin vand e zeventiende eeuw van zijn koning Lodewijk XIV de opdracht om de westkust van Zuid-Amerika en de Spaanse koloniale gebieden daar te gaan spionneren. De kleinzoon van de koning zat op dat moment op de Spaanse troon en dat had een fortuin gekost. Om aanspraak te kunnen maken op nog te ontdekken buitengebieden van het grote Spaanse rijk en de inkomsten die daaruit voortkwamen, liet hij Frézier een en ander in kaart brengen. In 1714 keerde hij terug naar Frankrijk en schreef daar zijn Relation du voyage de la mer du Sud, aux côtes du Chili, du Pérou et de Brésil dat voor het eerst verscheen in 1716. In dat reisverhaal deed hij verslag van zijn algemene indrukken tijdens zeiltochten langs de Zuid-Amerikaanse kusten. Zo heeft hij het ook uitvoerig over het landschap, de natuur én over de aardbei die, merkt hij op, op grote velden wordt geteeld en waarvan de vruchten zo groot kunnen zijn als een walnoot.
Frézier was overigens niet de eerste die rapporteerde over de aardbei in Zuid-Amerika. Dat hadden voor hem ook al de Spaanjaarden gedaan. De Inca’s en andere indianenvolkeren kweekten al heel lang aardbeien naast onder meer maïs en aardappelen, die andere groenten die op dat moment niet bekend waren in Europa. Het ging om de Fragaria chiloensis zoals die later werd genoemd en die dus inderdaad veel grotere vruchten droeg dan de in Europa bekende bosaardbei.
Zo schreef Garcilazo de la Vega in zijn Comentarios Reales de los Incas in 1606 over zijn kennismaking met de aardbeid in de Peruaanse stad Cuzco (toenmalige hoofdplaats van de Spanjaarden in de regio) in de jaren 1550. Hij noemde de vruchten chili, wellicht omdat hij de naam in het Quetchua (de taal van de Inca’s) niet meer herinnerde. Vreemd, want de Spanjaarden ter plaatse noemden de vrucht frutilla. Hij herinnerde zich wel nog de lekker zoete smaak en dat de vuchten zo groot waren als die van de arbutus, een boom die we nu ook wel een keer aardbeiboom noemen en die in de landen langs de Middellandse Zee groeit.
Een zelfde geluid horen we bij Alonso de Ovalle, die als missionaris naar Chili ging en daarover schreef in zijn Historia Relation del Reyno de Chile uit 1646. Hij merkte eerst op dat fruit zelden werd verkocht. Iedereen kon gewoon in elkaars tuin fruit gaan plukken. Een uitzondering werd gemaakt voor de frutilla of aardbei die heel geurig zijn en ook anders smaakten dan de bosaardbeien die De Ovalle kende vanuit Europa. Hoewel ze ook in het wil veel voorkomen, worden de aardbeien ook gekweekt en zijn ze, volgens de missionaris, zo groot als een peer en komen ze ook in het wit en in het geel voor.
Terug nu naar Frankrijk en Frézier die enkele planten van de Fragaria chiloensis terug mee naar huis bracht. Hij hield één plant zelf, de rest schonk hij weg, onder andere aan de hoofdtuinier van de tuinen in Versailles. Maar de kans is onbestaand dat rechtstreekse nazaten van die plant door Duchesne werden aangeboden aan Lodewijk XV. De planten die Frézier had meegebracht waren allemaal vrouwelijk en moesten dus bevrucht worden door het pollen van andere aardbeien. En niet eender welke andere aardbei, want aardbeien kruisen is een complexe zaak (iets met verschillende aantallen chromosomen, ik ga er hier niet verder op in).
Enkel in de streek van het Franse Brest, waar Frézier ook een plant had uitgedeeld, sloeg men erin om de grote aardbeien te kweken met de Fragaria Chiloensis. Wellicht omdat zij kruisten met een andere Amerikaanse aardbei, de Fragaria virginiana, die einde zestiende of begin zeventiende eeuw via onbekende wegen in Europa moet zijn beland. Stilaan werd die kennis doorgegeven over heel Europa en begon de grote, moderne aardbei de bosaardbei stilaan te verdringen uit tuinen en van de tafels. Toen dat allemaal in Versailles duidelijk werd voor de tuinier en botanist in wording Duchesne, besloot die alles wat hij wist in een boek te gieten: Histoire naturelle des fraisiers, dat voor het eerst vercheen in 1766, niet eens zolang de Lodwijk XV hem een paar simpele vragen had gesteld over de aardbei en daar toen niet meteen een antwoord op wist.
Vandaag zijn bosaardbeitjes een delicatesse, naast het massale aanbod van de gewone aarbei of Fragaria ananassa niet overal verkrijgbaar en misschien enkel voor speciale gelegenheden. En zo is het eigenlijk altijd geweest in Europa.