Aardbei, een korte geschiedenis

Print Friendly, PDF & Email

Juni is de maand van de aardbeien, ook in mijn tuin. In mei bloeien de planten weelderig en worstelen de witte bloemen af en toe nog met de nachtvorst. In juni is het volop oogsten, eten en zeker ook uitdelen. Na de traditionele lentegroenten zoals spinazie, erwten, asperges en wat vroege kolen, zijn de aardbeien in mijn moestuin een opstap naar de zomergroenten. Naast de appelboom achteraan tegen de bosrand en wat bessen en frambozen, zijn aardbeien ook het enige fruit in mijn tuin. Ik heb met een aantal soorten geprobeerd, maar Elsanta en Sonata geven hier de beste (grootste en zoetste) oogst.

Na de laatste oogst begin juli laat ik de planten even met rust. Ze maken dan uitlopers of lange stengels waar aan het uiteinde weer een nieuw plantje groeit. Het zijn die plantjes die ik, eenmaal voldoende geworteld, los knip van de moederplant en verder opkweek in potten. Ten laatste begin september gaan die dan de grond in, in een andere moestuinbak, waar ik eerst nog een dikke laag compost over geschept heb.

Vanaf het derde jaar leveren aardbeiplanten steeds minder (grote) vruchten op en haal ik ze weg. Door uitlopers op te kweken, en elk jaar weer een nieuwe moestuinbak te vullen, blijf ik heerlijke aardbeien oogsten. Er kruipt dus wel wat werk in die rotatie, maar voor de rest is de aarbei een makkelijke plant. Vergeet zeker niet om de planten van zodra de aardbeien rood worden af te dekken met een net, want vogels en heel wat andere dieren in de tuin zijn er ook gek op. En met veel regen zoals dit jaar, kijk je best ook even of er niet te veel slakken aan de haal gaan met de vruchten.

Wij eten hier heel graag aardbeien, geplukt en meteen verorberd, met ander fruit in een fruitsla, als garnituur bij ijs of op een taart en natuurlijk in confituur. En we zijn niet alleen, en we doen dat met z’n allen al heel lang. Waar we vandaag niet meer bij stilstaan is dat de aardbei in het verleden niet alleen lekker waren en graag werden gegeten, maar ook een enorme symbolische waarde hadden. Vooral in de middeleeuwen was dat het geval. En dat vaak ook in een dubbele rol: als symbool voor werelds genot en lust, maar ook als symbool voor vroomheid en devotie. Wat we ook niet echt meer weten is dat de aardbei die we vandaag eten een relatieve nieuwigheid is in de Europese tuinen en keukens.

De symbolische aardbei

Voor de eerste geschreven bronnen waarin de aardbei opduikt, zitten we in de Romeinse tijd. Zo schreef de bekende schrijver Vergilius in zijn derde Ecloge of herdersgedicht (verschenen in 38 v. Chr.) dat jonge mensen best op hun hoede zijn bij het plukken van aardbeien omdat er een adder onder het gras kan verscholen liggen. Aardbei kan hier dan staan voor al het wereldlijk plezier, dat ook een keerzijde kan hebben. Die wereldlijke rol van de aardbei lezen we ook in de Metmorphosen van Ovidius (wellicht verschenen 1 n. Chr.), die andere grote Romeinse dichter. Hij heeft het over het aardse geluk waarbij mensen in wat hij de ‘Gouden Tijd’ noemde, zorgeloos leefden van onder meer het plukken van aardbeien.

De Romeinen zouden de aardbei ook gekoppeld hebben aan Venus, de godin van de liefde, de schoonheid en de sensualiteit. Omdat de aardbei met wat verbeelding de vorm heeft van een hart en rood de kleur van de passie is, was de link snel gelegd. Maar ook de vele goudkleurige zaden op de vrucht en de suggestie van een grote vruchtbaarheid pastte allemaal in het kraam van Venus.

Het is na de Romeinen wachten tot de late middeleeuwen en de renaissance eer de aardbei weer sporen begint na te laten, vooral op schilderijen en als illustratie in manuscripten. En de vrucht krijgt daar in eerste instantie een heel duidelijke religieze lading. De drie groene blaadjes aan de aardbeistengels verwijzen in de middeleeuwse denkwereld naar de heilige drievuldigheid van de vader, de zoon en de heilige geest. De vijf bloemblaadjes naar de vijf wonden van de stervende Jezus aan het kruis en de afhangende rode vruchten naar de vallende druppels bloed. De witte bloemen staan voor de reinheid en puurheid van de maagd.

Een Frans getijden- of gebedenboek gemaakt rond 1530 – Publiek domein

De aardbei zou ook gegeten zijn om depressieve, en dus mogelijk ook duivelse gedachten te bestrijden. Ze staan dan voor de helende en reddende kracht van Christus. Over die puurheid van de aardbei had ook de Franse spirituele bisschop en later heilig verklaarde Franciscus van Sales het in zijn Over de liefde van God (verschenen in 1606), waarbij hij de aarbei plaatste tegenover een paar duidelijke symbolen van het slechte zoals giftische slangen en hagedissen:

“Bij het bewerken van onze tuinen kunnen we niet anders dan de frisse onschuld en zuiverheid van de aardbei bewonderen, want hoewel die over de grond kruipt en voortdurend wordt verpletterd door slangen, hagedissen en andere giftige reptielen, geeft hij toch niet de minste indruk giftig te zijn.”

Aardbeien, maar ook de aardbeiplanten met witte bloemen werden vaak afgebeeld in de buurt van Maria, niet zelden met het kind op haar schoot of afgebeeld in een paradijselijke tuin. Soms heel weelderig aanwezig, soms heel subtiel, maar o zo veelzeggend. Zie de voorbeelden hier van de Duitse schilder Albrecht Durer en van Sandro Botticelli, de schilder van de prachtige ‘De lente’ en ‘De geboorte van Venus’ die je nog steeds kan bewonderen in het Uffizi in Firenze.

Het volksgeloof leerde ook dat op de naamdag van Johannes de Doper (24 juni) Maria met haar zoon aardbeien plukte. Met de waarschuwing dat elke moeder die een kind had verloren op die dag geen aardbeien mocht eten, omdat het kind in de hemel dan geen aardbeien zou krijgen. De link tussen de aardbei en Maria is overigens overgenomen van de Noordse mythologie waar Freya, de godin van de liefde en de vruchtbaarheid, maar ook de wellust, doodgeboren kinderen in een aardbei stopte en ze zo meenam naar het walhalla of de hemel.

Maar de aardbei bleef toch ook symbool van het aardse, het genot en de wellust en sloot daarbij weer aan bij de lijn die de Romeinen hadden uitgezet. De dubbelrol die de aardbei daarmee aannam in de symboliek van de late middeleeuwen en de renaissance is best wel opmerkelijk. Het voorbeeld bij uitstek is de Tuin der lusten (wellicht 1480-1490) van de Nederlandse schilder Jeroen Bosch (‘Het circus Jeroen Bosch’ zoals Boudewijn de Groot dat in zijn Land van Maas en Waal noemde).

In een druk en gek, kortom absurd tafereel op het middenpaneel komt de aardbei verschillende keren voor, bijvoorbeeld als een mogelijk afgodsbeeld waarrond een groep naakte mensen zit, of in de handen van een naakte man die het als een Adam aan zijn Eva in het aards paradijs wil schenken. Bosch wilde met het schilderij wellicht de zondedigheid van zijn medemens aanklagen waarbij zijn tuin een schijnparadijs is waar geen kennis is van goed en kwaad en iedereen zich overgeeft aan het aards genot en wellust. De aardbei speelde daarbij een niet onbelangrijke rol.

De aardbei als tuinbouwgewas

Nu we de aardbei hebben leren kennen als een cultuurhistorisch symbool in een dubbele rol, is de vraag waar waar en hoe de plant werd geteeld. Het zou makkelijk zijn te stellen dat de aardbei net als bij ons en zoals afgebeeld op heel wat schilderijen (de paradijselijke tuinen met Maria bijvoorbeeld), in middeleeuwse tuinen groeiden. Maar dat lijkt nauwelijks het geval te zijn geweest, op enkele uitzonderingen na. Zo zou de Franse koning Charles V, die leefde van 1338-1380 (dus niet te verwarren met de de Habsburger Karel V) in zijn paleistuin in Parijs aardbeien hebben laten aanplanten. Het zou om 12.000 planten gaan, al hebben sommige bronnen het ook over 1.200 planten.

De aardbei was toch vooral een vrucht die geplukt werd in het wild en dan als versnapering op tafel gezet. Mogelijk ook in beperkte mate, want volgens middeleeuwse geneeskundige voorschriften was het eten van rauw fruit niet zonder gevaar voor de gezondheid. Dat fruit is immers ‘droog’ en ‘koud’. Gekookt fruit, in sausen of desserts bijvoorbeeld, was ‘warm’ en ‘vochtig’ en beter voor lichaam en geest.

In een bekend Engels kookboek uit 1430 staat zo een recept met aardbei of strawberye zoals het daar wordt genoemd. Niet iets voor een gemiddeld middeleeuws huisgezin, zal je meteen merken. Hier gaan we: was de aarbeien eerst in rode wijn, droog ze daarna af en doe ze in een pot met amandelmelk. Bind de melk met rijstbloem of met amylum (een bindmiddel op basis van tarwe) en laat die opkoken. Voeg suiker toe en rode bessen, peper, kaneel, gemberpoeder, poeder van galingale (een kruid uit China dat smaakt als gember). Werk af met wat witte azijn, pitten van de granaatappel en geef wat kleur met alkanet (een plantaardige rood-roze kleurstof). Was ongetwijfeld heel lekker zo een aardbeipuddinkje!

Adriaen Coorte – Aardbeien (1705) – Publiek domein

Het lijkt erop dat pas op het moment dat de vraag het aanbod niet langer kon volgen de aardbei een tuinbouwgewas werd. Maar dan zitten we al bijna in de zestiende eeuw. Op hetzelfde moment duiken aardbeien op in botanische boeken. De eerste keer, voor zo ver we nu weten, gebeurt dat in 1485 met het Duitse Gart der Gesundheit, een van de eerste kruidenboeken die gedrukt verschenen (de drukkunst was toen net uitgevonden).

Er wordt vanaf dan door dokters en apothekers druk gezocht naar medicinale toepassingen. Maar dat lijkt voor de aardbei toch beperkt, naast de algemene voordelen, weten wij nu, van het eten van fruit. Zo moest de bekende Mechelse botanist Rembert Dodoens in zijn bekende Cruydtboeck (voor het eerst verschenen in 1554) zich beperken tot enkele algemeenheden, en waarbij het de inspiratie vooral leek te halen bij middeleeuwse kruidenwijsheden van bijvoorbeeld Hildegard von Bingen uit de elfde eeuw:-

“Eerdtbesien cruyt ghesoden en ghedroncken stelpt den loop des buycx ende der vrouwen overvloedighe natuerlijcke cranckheyt. Tselve water daer Eerdtbesien cruyt in ghesoden es in den mont ghehouden sterckt dat tantvleesch/ het gheneest die quade sweeringhen des monts ende verdrijft allen quade rueck daer uut. Tsap van den bladeren gheneest die roose ende alderhande roodicheyt in daensicht.

Naast de beschrijvingen van de plant, volgen er ook werken met teeltaanwijzingen. Een eerste keer gebeurt dat in het Franse Agriculture en maison rustique dat in 1580 verscheen. En die aanwijzingen klinken ons zeer bekend in de oren. Er lijkt op die meer dan 400 jaar nog niet veel te zijn veranderd in de basis.

Volgens het boek vragen aardbeien een niet zo heel vruchtbare grond, maar gebruik je bij het planten, in rijen net geen meter uit elkaar, wel best goed verteerde paarden- of koemest. De planten doen het goed in de schaduw, maar ook in de zon. In dat laatste geval moet je tot twee keer per week water geven, stelt het boek. Een keer per jaar en voor Pasen verwijder je best het onkruid met een schoffel. Tijdens het groeiseizoen volstaat het om met de hand af en toe wat onkruid te wieden. En na drie jaar stopt de plant met vruchten geven. Zorg er dan voor dat je nieuwe aanplant hebt. En dat doen we zoveel jaar later nog steeds. Op het einde van de zestiende eeuw lijkt de aardbei een vast plek te hebben verworven in de tuin en op het tuinbouwbedrijf.

Er waren op dat moment drie grote soorten bekend: de bosaardbei (Fragaria vesca), de grote bosaardbei (Fragaria moschata) en de heuvelaardbei (Fragaria viridis). En dat zijn, voor alle duidelijkheid, niet de aardbeisoorten die wij vandaag eten. De bosaardbei van toen vind je nog wel in het wild, maar zo goed als niet meer in de handel. Dat komt ook omdat die aardbei snel moet opgegeten worden en maar heel beperkt bewaart. Vergelijk met de framboos, die gekocht in de winkel nog heel zelden echt vers smaakt. Ja kan kan natuurlijk steeds plantjes van de vesca, moschata en viridis kopen en ze dan zelf opkweken.

De wetenschappelijke beschrijving in de zestiende eeuw, probeert ook wat orde op zake te stellen in de naamgeving, want die is op dat moment heel divers. Vergilius (de Romein van hierboven) gebruikte het woord fraga voor de aardbei, waar dan onder meer het Franse fraise, Spaanse fresa, of het Italiaanse fragola van is afgeleid. De Nederlandse naam is afgeleid van heel wat Middelnederlandse voorgangers, die dan weer teruggaan tot een oude Romaanse en Germaanse woorden. Zo had Dodoens het in zijn Cruydboeck over eerdtbesien. In het Duits van vele honderden jaren geleden vinden we Erdbeiri, Ebbeere, Eberi, Erdbese,… ‘Aard’ heeft een Germaanse oosprong verwijst letterlijk naar de grond en dus naar een plant die vruchten dicht bij de grond draagt, in tegenstelling tot heel wat ander fruit aan struiken en bomen. ‘Bei’ heeft dan weer een Romaanse oorpsrong en komt van het Franse baie en nog verder van het Latijnse baca dat bes betekent.

Johann von Kaub – Gart der Gesundheit (1485) – Publiek domein

De moderne aardbei

De aardbei die we vandaag eten, in alle mogelijke soorten, is niet de bosaardbei die de middeleeuwers plukten en heel lang in Europa de enige bekende soort was. Het was zelfs eerder toeval dat de grote moderne aardbei (de Fragaria ananassa) in de Europese tuinen en keukens verscheen. En dat hebben we aan de Fransen te danken.

In april 1764 stierf Madame de Pompadour, de favoriete minnares van de Franse koning Lodewijk XV. De koning was zo bedroefd dat het personeel op het paleisdomein van Versailles hem probeertde op te vrolijken. De jonge tuinier (en later befaamde botanist) Antoine Duchesne bood hem een pot aan met een aardbeiplant die merkelijk veel grotere aardbeien droeg dan de koning gewoon was te zien. De koning, die wel wat interesse had in de botanische wetenschap, vroeg aan Duchesne waar die grote aardbeien vandaan kwamen en vooral hoe die in de tuinen van het paleis terecht gekomen waren. De tuinier wist daar niet meteen antwoord op te geven en begon het verder uit te zoeken. Of die grote aardbeien de aangeslagen koning hielpen in het verwerken van zijn verdriet is niet meteen duidelijk. Hij gaf daarmee wel het onderzoek naar de moderne aardbei een enorme duw in de rug.

In het onderzoek van Duchesne kwam al snel de Franse kolonel Amédée François Frézier op de proppen. Die kreeg aan het begin vand e zeventiende eeuw van zijn koning Lodewijk XIV de opdracht om de westkust van Zuid-Amerika en de Spaanse koloniale gebieden daar te gaan spionneren. De kleinzoon van de koning zat op dat moment op de Spaanse troon en dat had een fortuin gekost. Om aanspraak te kunnen maken op nog te ontdekken buitengebieden van het grote Spaanse rijk en de inkomsten die daaruit voortkwamen, liet hij Frézier een en ander in kaart brengen. In 1714 keerde hij terug naar Frankrijk en schreef daar zijn Relation du voyage de la mer du Sud, aux côtes du Chili, du Pérou et de Brésil dat voor het eerst verscheen in 1716. In dat reisverhaal deed hij verslag van zijn algemene indrukken tijdens zeiltochten langs de Zuid-Amerikaanse kusten. Zo heeft hij het ook uitvoerig over het landschap, de natuur én over de aardbei die, merkt hij op, op grote velden wordt geteeld en waarvan de vruchten zo groot kunnen zijn als een walnoot.

Frézier was overigens niet de eerste die rapporteerde over de aardbei in Zuid-Amerika. Dat hadden voor hem ook al de Spaanjaarden gedaan. De Inca’s en andere indianenvolkeren kweekten al heel lang aardbeien naast onder meer maïs en aardappelen, die andere groenten die op dat moment niet bekend waren in Europa. Het ging om de Fragaria chiloensis zoals die later werd genoemd en die dus inderdaad veel grotere vruchten droeg dan de in Europa bekende bosaardbei.

Zo schreef Garcilazo de la Vega in zijn Comentarios Reales de los Incas in 1606 over zijn kennismaking met de aardbeid in de Peruaanse stad Cuzco (toenmalige hoofdplaats van de Spanjaarden in de regio) in de jaren 1550. Hij noemde de vruchten chili, wellicht omdat hij de naam in het Quetchua (de taal van de Inca’s) niet meer herinnerde. Vreemd, want de Spanjaarden ter plaatse noemden de vrucht frutilla. Hij herinnerde zich wel nog de lekker zoete smaak en dat de vuchten zo groot waren als die van de arbutus, een boom die we nu ook wel een keer aardbeiboom noemen en die in de landen langs de Middellandse Zee groeit.

Een zelfde geluid horen we bij Alonso de Ovalle, die als missionaris naar Chili ging en daarover schreef in zijn Historia Relation del Reyno de Chile uit 1646. Hij merkte eerst op dat fruit zelden werd verkocht. Iedereen kon gewoon in elkaars tuin fruit gaan plukken. Een uitzondering werd gemaakt voor de frutilla of aardbei die heel geurig zijn en ook anders smaakten dan de bosaardbeien die De Ovalle kende vanuit Europa. Hoewel ze ook in het wil veel voorkomen, worden de aardbeien ook gekweekt en zijn ze, volgens de missionaris, zo groot als een peer en komen ze ook in het wit en in het geel voor.

Terug nu naar Frankrijk en Frézier die enkele planten van de Fragaria chiloensis terug mee naar huis bracht. Hij hield één plant zelf, de rest schonk hij weg, onder andere aan de hoofdtuinier van de tuinen in Versailles. Maar de kans is onbestaand dat rechtstreekse nazaten van die plant door Duchesne werden aangeboden aan Lodewijk XV. De planten die Frézier had meegebracht waren allemaal vrouwelijk en moesten dus bevrucht worden door het pollen van andere aardbeien. En niet eender welke andere aardbei, want aardbeien kruisen is een complexe zaak (iets met verschillende aantallen chromosomen, ik ga er hier niet verder op in).

Enkel in de streek van het Franse Brest, waar Frézier ook een plant had uitgedeeld, sloeg men erin om de grote aardbeien te kweken met de Fragaria Chiloensis. Wellicht omdat zij kruisten met een andere Amerikaanse aardbei, de Fragaria virginiana, die einde zestiende of begin zeventiende eeuw via onbekende wegen in Europa moet zijn beland. Stilaan werd die kennis doorgegeven over heel Europa en begon de grote, moderne aardbei de bosaardbei stilaan te verdringen uit tuinen en van de tafels. Toen dat allemaal in Versailles duidelijk werd voor de tuinier en botanist in wording Duchesne, besloot die alles wat hij wist in een boek te gieten: Histoire naturelle des fraisiers, dat voor het eerst vercheen in 1766, niet eens zolang de Lodwijk XV hem een paar simpele vragen had gesteld over de aardbei en daar toen niet meteen een antwoord op wist.

De stamboom van de aardbei die Duchesne maakte in zijn Histoire naturelle des fraisiers (1766) – Publiek domein. Daarmee gaf hij de botanische wetenschap over de aardbei een forse duw in de rug.

Vandaag zijn bosaardbeitjes een delicatesse, naast het massale aanbod van de gewone aarbei of Fragaria ananassa niet overal verkrijgbaar en misschien enkel voor speciale gelegenheden. En zo is het eigenlijk altijd geweest in Europa.

Deel op social media

Bloementuin en borders

Print Friendly, PDF & Email

Groenten, de tuin staat er in de zomer vol van. Er is de laatste jaren heel veel tijd gekropen in mijn moestuin uit te bouwen, in balans te krijgen en aan de gang te houden. Wat werkt, wat valt tegen, wat eten we graag, wat krijgen we liever niet op ons bord, enzovoort. De rest van de tuin lag er maar wat bij. Veel bloemen hadden we ook niet. Paar zonnebloemen in de moestuin en hier en daar een oude rozenstruik.

Tot het voorjaar van 2018, want dan hebben we de oprit, voor- en achtertuin en het terras helemaal gerenoveerd. Dat was hoognodig. Wat er toen lag was makkelijk een jaar of vijftig oud. De lelijke betonnen stoeptegels, afgeleefde buxushagen en amper onderhouden en met onkruid overwoekerde grasperken moesten plaast maken voor nieuw plaveisel en borders.

De afgelopen jaren heb ik met die nieuwe borders niet veel, maar vooral weinig doordachte dingen gedaan. De eerste twee jaren heb ik er een bloemenweide gezet met allemaal inheemse eenjarige planten (zaden gekocht bij biologische kwekerij Ecoflora). In de zomer van 2019 merkte ik dat er maar een beperkt aantal planten uit het mengsel zich uitzaaiden en dominant de borders helmaal begonnen in te palmen. Weg charme van een divers bloemenweide-gevoel met heel veel geuren en kleuren.

In het voorjaar van 2020 heb ik er vaste planten gezet, op het gevoel, zonder plan en zonder veel kennis van zaken. Ik heb toen planten gekocht in februari, net voor het begin van de eerste lockdown toen het aanbod nog niet echt groot was. Daar heb ik het dan mee moeten doen. En dat was te zien in de zomer die daarop volgde. Enkel de gele en witte weelde van de zonnehoeden in de voortuin en wat eenjarigen (cosmos en zinnia) in potten op het terras vielen goed mee.

De borders waren dus aan een stevige herinrichting toe. Wat er stond moest eruit. Er moesten nieuwe planten in en daar moest eerst een plan voor worden gemaakt. Dat zou alles samen een zeer bloemrijke zomer moeten opleveren. Maar hoe? Hoe meer ik over tuinontwerp begon te lezen, hoe meer ik besefte dat dit toch allemaal niet zo makkelijk is. Borders leven op door ritme en herhaling van combinaties van vormen en kleuren en geuren, en van rustpunten.

Er zijn warme en koude kleuren die eerder opwindend zijn en op je afkomen, dan wel rust bieden en je lijken te ontwijken. Het is daarbij beter om in een border meer koude dan warme kleuren te mengen, waarbij je ook beter een heel helder met eerder donker combineert. Zo past lichtgeel en donkerpaars beter bij elkaar dan donkergeel en lichtpaars, al is dat echt perceptie en dus voor iedereen anders. Ook de vorm van bloem (bollen, schermen, …) en blad spelen daarbij een rol. Niet elke plant groeit om het even waar. Net als de groenten in de moestuin zijn er planten die eerder een droge en lichte zanderige, boven een natte en zware kleigrond verkiezen. En je hebt planten die goed tegen de volle zon kunnen en er zijn er die liever de schaduw opzoeken.

Planten hebben dan ook nog een keer een eigen karakter. De structuurplanten zorgen voor de balans op de langere termijn in de border. Het zijn planten waarop je het hele jaar kan rekenen en die niet alleen in de zomer bloeien. Zij vormen als het ware de fundamenten van de border waarop dan verder gebouwd kan worden. En dan zijn er de vulplanten die meestal kort en krachtig bloeien en die onder andere door kleurcontrasten de aandacht op de echte ’topstukken’ in de border kunnen versterken. Die topstukken of solitaire planten, duiken hier en daar in de border op, zijn groot en stevig en trekken alle aandacht.

Een border is pas boeiend als je in het ontwerp combinaties maakt die met al die elementen rekening houden. En dat vond ik toch veel minder makkelijk dan ik had ingeschat. Er kan natuurlijk heel veel inspiratie gehaald worden in tuinstijlen. Val je eerder voor een strakke Engelse, of mag het een eerder lossere, naturalistische, border zijn? Of wil je een streng modern ontwerp met veel rechte lijnen in grasperken, lage bomen en struikenrijen?

Mijn moestuin valt eerder onder die laatste groep, daar heb ik het graag overzichtelijk en (over)georganiseerd. Om wat tegengewicht te bieden, wil ik het in mijn borders wat losser. Ik heb daarvoor vooral inspiratie gehaald bij tuinarchitecten als Piet Oudolf, voortrekker van wat ook wel de ‘Dutch wave’ in tuinontwerp wordt genoemd. Oudolf is bekend van een paar hele grote projecten zoals het High Line park in New York. Zijn naturalistische ontwerpen worden ook wel prairietuinen genoemd.

Goed, met al die inspiratie ben ik dan aan de slag gegaan, een plan getekend en dan planten uitgezocht. Zie hier onderaan voor het lijstje van tuinboeken waar ik concreet de mosterd haalde. De planten kocht ik bij Natu-Ral, een jonge pas opgestarte kweker uit de buurt. En dan was het wachten tot het weer wat beter werd, de sneeuw opgeruimd en de vorst getemd (half februari) om de planten in de borders en bakken te zetten.

Het is nu spannend afwachten wat dit gaat geven in de zomer. In het najaar kan er dan weer bijgestuurd worden. Ik denk nu al dat ik dat zal moeten doen. Misschien ben ik wel in de val getrapt waar ook Oudolf op wijst: te veel plantensoorten op een te kleine oppervlakte. Je hebt dan niet echt een uitgebalanceerde tuin, maar een verzameltuin. Ik krijg zo wel goed zicht op welke planten het goed doen in mijn tuin en die kan ik dan behouden. Zo hoef ik na de zomer niet van een wit blad (of lege border) te beginnen.

Lijstje van (nieuwe) vaste planten

Grote border (25m²)
Paarse, witte en blauwe kleuren
– Agastache After Eight
– Arenaria Montana
– Calamintha White Cloud
– Campanula Persicifolia Coerulea
– Delphinium Magic Fountains pure white
– Gaura Whirling Butterflies
– Lupinus Gallery Blue
– Nepeta Faassenii
– Persicaria Alba
– Salvia Amistad
– Scabiosa Caucasica Perfecta

Kleine border (5m²)
Roze kleuren en grassen
– Astrantia Roma
– Echinacea Purpurea Magnus
– Molinia Caerulea Poul Petersen

Smalle border (10m²)
Paarse, witte en blauwe kleuren
– Lavendula Hidcote
– Allium Atropurpureum
– Allium Purple Sensation
– Allium Nigrum
– Allium Christophii

Bloembakken (6 van ongeveer 0,60m² elk)
Paarse, gele en rode kleuren
– Achillea Filipendula Cloth of Gold
– Agastache Blue Fortune
– Echinops Ritro Veitch’s Blue
– Helenium Bigelovii Bishop
– Knautia Macedonica
– Salvia Nemorosa Schneehügel
– Sanguisorba Officinalis Tanna

Inspiratie

Deel op social media

Trage groenten zaaien

Print Friendly, PDF & Email

Je kan de natuur niet dwingen. Moestuinieren verloopt op het tempo van de seizoenen. Tot de tweede helft van maart is het hier te nat en te fris in de moestuin om veel te planten en te zaaien. Voor heel wat groenten is het zelfs wachten tot mei om ze in volle grond en buiten te kunnen telen. Het is dus geduld oefenen tijdens die lange donkere dagen in de winter, zeker wanneer de dagen lengen en de zon al een keer komt piepen. Een al dan niet verwarmde serre biedt wat soelaas. Seizoenen kunnen zo wat vervroegd worden (in de lente) of verlengd (in de herfst).

Er zijn ook groenten die je tijdens de winter best voorzaait om zeker te zijn dat je oogst hebt in de zomer. Het gaat om de trage groenten die veel tijd nodig hebben om te ontkiemen en om uit te groeien tot een eetbare plant of een plant die vruchten voortbrengt. Een serre kan daar niet voor dienen. Daar is het dan wel minder nat en fris (en misschien zelfs verwarmd), maar het blijft er ook overdag vaak te donker voor jonge en fragiele planten. Die moet je dan binnen en onder kunstlicht opkweken. Mijn trage groenten zijn paprika, peper, selder, aubergine, ui en prei. Die zaai ik ook weer dit jaar binnen in huis. Daar is het warm genoeg, de groeilampen doen de rest.

Er volgen ook snel wat tuinbonen. Echt traag zijn ze niet en ze kunnen tegen een stoot buiten, maar ik wil ze vroeg op het seizoen kunnen oogsten. Zo vallen ze ook niet ten prooi aan zomerse blad- en andere luizen die er ook op verlekkerd zijn. En ik moet ook altijd wat eerste sla kunnen zaaien vroeg op het jaar. Zonder de natuur te slim af te willen zijn, probeer ik zo tijdens de eerste maanden van het jaar al wat warm te lopen tegen de eigenlijke start van het moestuinseizoen in maart en april.

Stap 1: de voorbereiding

Op het moment dat ik begin met zaaien is mijn moestuinplan klaar. En ik heb mijn voorraad zaden nagekeken en aangevuld. Om de praktijk nog wat op te frissen (het is weer een tijd geleden) heb ik gegarandeerd al wat gebladerd in mijn moestuinhandboeken. Een zaaikalender herinnert je eraan wanneer je precies wat moet zaaien. Elk moestuinhandboek bevat wel een kalender waar je per groente informatie krijgt, of waar met een echte kalender wordt gewerkt. Een handig voorbeeld van die laatste vind je bijvoorbeeld bij Velt. Zo een kalender zegt je aan het begin van het jaar ook dat je geduld moet oefenen. Ik zie nu (begin februari) al heel wat moestuiniers tomaten, pompoenen en courgettes zaaien, groenten die je nog tot minstens begin mei binnen of in een verwarmde serre moet bezighouden. Probeer dus vooral aan die verleiding te weerstaan. Goed, we kunnen beginnen.

Stap 2: grond, potjes en bakjes

Ik zaai bijna alles in zaaigrond. Dat is een lichtere variant van gewone potgrond, die minder voedingsstoffen bevat. Te veel voeding doet zeker kleine zaden vaak de das om. Om zaden te laten ontkiemen en om ze een eerste groeispurt te geven, heb je geen voedingsstoffen nodig. In die zaaigrond meng ik dan vermiculiet, kleine en hele lichte korrels van een (vulkanisch) gesteente dat water vasthoudt en de grond nog wat luchtiger maakt. Is zeker geen noodzaak, maar het helpt wel. Grote zaden, zoals die van de tuinboon, zaai ik meteen in potgrond, zonder vermiculiet. Die zaden kunnen tegen een stoot en hebben na het ontkiemen snel voeding nodig.

Er hoeft zeker geen messtof in de zaaigrond vermengd te worden. Ook niet in potgrond, want die bevat meestal al een basisvoeding. Vandaag is het aanbod in tuincentra zo divers dat je potgrond kan kopen speciaal voor moestuinbakken, voor kruiden, voor groenten in de serre,… En die bevat zeker voldoende meststof. Ik koop altijd het gewone huismerk van mijn tuincentrum op de hoek. Dat is meestal het goedkoopst. Potgrond is immers vrij duur, zeker wanneer je het elk jaar weer in grote hoeveelheden nodig hebt. Ik voeg enkel mest toe in potgrond als ik die hergebruik, want daar zijn alle voedingsstoffen uit verdwenen. Ik gebruik dan gedroogde en tot korrels vermalen koeienmest. Daar zit alles in. Bij het verplanten van zaaigoed (daarover later meer), neem ik soms alleen kalium. Zeker voor knol- en wortelgewassen is dat beter. Een algemene messtof wil wel een keer te veel groen blad aanmaken en te weinig knol en wortel.

Zaaien gebeurt in allerhande potjes en bakjes. Ik gebruik ook zaaiplaten die, afhankelijk van de grootte, veel aparte hokjes of vakjes bevat. Zo kun je heel hele precieze hoeveelheden zaaien, hoef je niet te snel uit te dunnen en vermijd je wat prutswerk bij het verplanten. Op een plantetiket (een gewoon ‘friscostokje’ volstaat) schrijf je de naam van de groente die je hebt gezaaid en dat steek je in de potjes en bakjes. Zeker wanneer je van een groente meerdere soorten zaait is dat handig. Zaailingen en jonge planten van een zelfde soort lijken heel hard op elkaar en zijn nauwelijks te onderscheiden. Ik hou in een boek ook bij wat ik wanneer gezaaid heb, met hier een daar iets dat een dagboeknotitie zou kunnen zijn. Dat behoudt het overzicht en is nog leuk ook om achteraf terug te lezen.

Stap 3: zaaien

Op de pakjes van de zaden staat meestal heel goed en uitgebreid uitgelegd hoe je moet zaaien (diepte, afstand tussen de zaden,…). Dat kun je ook nog een keer nakijken in een moestuinhandboek. Eigenlijk kun je niets verkeerd doen. Ik vul de bakjes en potjes met zaaigrond, maak de grond goed nat, maak gaatjes of sleufjes met een potlood en leg de zaadjes erin. Als je jouw zaaigrond niet op kamertemperatuur bewaart, maar in een koud tuinhuis of schuur, giet je best met wat lauw water. Zaden houden niet van al te koude grond.

Eenmaal gezaaid, vul ik de zaaigaatjes met nog wat zaaigrond en geef ik wat water. Niet met een gieter, want dan bestaat het gevaar dat de zaden naar alle kanten wegspoelen, of te diep in de aarde gaan zitten en niet meer ontkiemen. Gebruik dus altijd een plantenspuit om te bakjes en potjes te besproeien. Op het moment de plantjes groter zijn, kun je wel een gieter gebruiken. Geef zeker niet overmatig water, de zaden kunnen dan gaan schimmelen en rotten, maar laat de grond ook zeker niet te droog worden. Ik doe om de twee dagen mijn ronde met de plantenspuit en dat volstaat.

Nog een tip! Laat je niet vangen op de vervaldatum op de pakjes. Het klopt wel dat zaden na verloop van tijd heel wat kiemkracht verliezen (tenzij je ze, geen grap, in de diepvries bewaart). En dat is voor elke groente anders. Maar ook na de aangegeven vervaldatum zijn zaden best nog bruikbaar. Om zeker te zijn dat er iets bovenkomt zaai je gewoon wat meer, bijvoorbeeld vier of zes zaadjes in plaats van de twee die je normaal in een gaatje stopt. Er wordt er gegarandeerd dan nog wel een wakker.

Stap 4: onder de groeilamp

Wat gezaaid is, zet ik binnen op een warme plaats, tot de eerste zaailingen verschijnen. Sommige groenten hebben veel warmte nodig om te kunnen ontkiemen. Voor paprika, peper en aubergine is dat zeker 20° en meer. De kamer in huis waar de verwarmingsketel staat, kan daarvoor dienen. Enkel mijn tuinbonen gaan meteen naar de serre, die krijgen het snel te warm binnen. Dan verhuist alles naar een vensterbank en onder de groeilamp.

De groeilamp is nodig om de planten langer licht te geven, naast water en warmte de belangrijkste levensbron van de zaailingen. De dagen zijn nog te kort en vaak nog erg donker. Met een groeilamp met een breed lichtspectrum kun je dat opvangen. Een gewone lamp volstaat niet want die heeft meestal niet dat hele brede lichtspectrum van de zon en dus niet alle licht dat een plant nodig heeft om te groeien. Groeilampen herken je aan hun roze en blauwe gloed. Bij mij brandt de lamp ongeveer 12 uur per dag. Met een LED lamp werk je bovendien energiezuinig. Laat de lamp zeker niet branden en probeer het dag- en nachtritme van de plant te respecteren.

Dan is het wachten tot de de kleine plantjes niet alleen boven zijn gekomen, maar ook groot genoeg zijn om een eerste keer te verspenen, of te verplanten naar een groter potje. Maar zo ver zijn we nog niet. Zeker met de trage groenten gaan daar toch al snel 6 à 8 weken over. Mijn tuinbonen, rechtstreeks in grotere potjes en in potgrond gezaaid, blijven overigens in het originele potje en verplant ik niet tot het moment ze naar de moestuinbak buiten gaan.

Tot slot

Ik ben ondertussen ook wat plantgoed gaan kopen. Dat staat nu, begin februari, rijkelijk uigestald in elk tuincentrum. Na een onderbreking van een paar jaar, ga ik terug aardappelen planten. Die moeten nu binnen scheuten aanmaken (in eierdozen, lekker makkelijk) om ergens half maart ten vroegste te kunnen worden geplant. Voor de plantuien is het ook wat vroeg. Die bewaar ik voorlopig op een donkere en niet al te warme plaats.


Voor de liefhebbers nog het lijstje van de groenten die ik vroeg op het seizoen zaai.

Aubergine Violetta Lunga
Aubergine Listada de Gandia
Paprika Solero
Peper Jalapeno
Peper Cayenne
Peper Shishito
Peper Pepperoncini
Prei Zwitserse reuzen (zomerprei)
Selder Snij
Selder Groene
Sla Groene krop
Sla IJsberg
Tuinboon Vroma
Tuinboon Witkiem
Ui Ailsa Craig (witte uit)
Ui Senshu Yellow (gele ui)
Ui Brunswijker (rode ui).

Deel op social media