Tips voor het maken van een moestuinplan

Print Friendly, PDF & Email

Je hebt een tuin achter je huis en je wil een moestuin starten? Of je staat op de wachtlijst van een volkstuin en krijgt het bericht dat er een stuk is vrijgekomen. Hoe begin je dan en hoe zorg je ervoor dat je in de aankomende zomer lekker veel groenten kan oogsten?

Een van de manieren om goed van start te gaan is een moestuinplan maken. Maar ook als je eenmaal gestart bent, helpt een moestuinplan om jouw tuinjaar voor te bereiden. Ik ken weinig moestuiniers die al improviserend en zonder veel voorbereiding een goed moestuinrapport kunnen voorleggen aan het einde van het seizoen.

In een moestuinplan leg je vast op welke plek in je tuin welke groenten je wil gaan planten. Ook fruit, kruiden en bloemen kunnen deel uitmaken van je plan. Zo een plan kan verschillende vormen aannemen. Het kan een tekening zijn, maar ook een lijst in een Word of Excel document.

In deze blogpost vat ik een aantal zaken samen die mij doorheen de jaren hebben geholpen om voor mijn tuin een moestuinplan te maken. Wie meer nog meer wil weten, kan altijd terecht in een van de betere moestuinhandboeken (ik heb ze omgesomd op mijn inspiratiepagina) en natuurlijk ook online. Google gerust naar moestuinplan en je bent voor vele uren vertrokken.

Het startpunt

  • De grootte van je moestuin is bepalend voor je plan. Een grote moestuin vraagt immers een andere aanpak. Je zal willen werken met een uitgebreider aanbod aan groeten en dat moet ingepland worden. Als je net begint is het altijd beter klein te starten, zelfs als je grote tuin hebt. Je moestuin uitbreiden kan altijd. En ervaring helpt daarbij. Menig moestuinier is te groot gestart en met de moed in de schoenen na een jaar gestopt. Ik heb nu een vrij grote moestuin achter mijn huis (250 m²), maar ben ook op een kleine oppervlakte begonnen.
  • Ook het grondplan van je moestuin bepaalt je plan. Heb je moestuinbakken of werk je met verhoogde bedden en daartussen paden om makkelijk aan de groenten te kunnen? Of is je moestuin één groot geheel waar alles wat door elkaar staat? Het is die inrichting die je als vertrekpunt neemt van je plan. Ik heb moestuinbakken met twee verschillende afmetingen (van 1,5 x 1,5m en van 1,5 x 3m). Achteraan heb ik nog een serre of kas van 12m². Daar heb ik een schema van en dat gebruik ik om jaarlijks mijn moestuinplan te maken.
  • De ligging van je moestuin bepaalt dan weer waar en wanneer je het meeste zon hebt. Vooral het aantal uren zonneschijn in de zomer is van belang. Er zijn groenten die liever halfschaduw prefereren (de lentegroeten zoals erwten of spinazie). En er zijn er die minstens 8 uur per dag de volle zon kunnen gebruiken (de echte zomergroenten zoals bonen, tomaten, courgettes of pompoenen). Het is dus zaak om de juiste groenten op de juiste plaats in je tuin te plannen.
  • En dan is er de grondsoort in jouw moestuin. Vooraleer je start is het zeker zinvol om de grond van je tuin te laten analyseren. Heb je kleigrond of zit je eerder met zand? Of iets tussenin (leem)? De grondsoort bepaalt in grote mate welke groenten je kunt verbouwen. Een analyse geeft ook aan welke stoffen (mineralen, organische stof,…) je te veel of net te weinig hebt en hoe je daar wat aan kan veranderen, door bijvoorbeeld bij te mesten, kalk te strooien,… Of kan je tuin een dikke laag mulch van compost gebruiken?
  • Heb je een serre (of kas)? Mooi zo, want dat geeft je heel wat mogelijkheden. Ik heb een glazen serre van 12m² en die is zonder twijfel mijn beste moestuininvestering ooit geweest. In mijn ervaring blijft het toch heel lastig om buiten tomaten te kweken. Er zijn heel wat rassen die het buiten goed doen, maar als je een regenzomer hebt zoals in 2021, worden je planten toch ziek. Naast tomaten kweek ik in de serre ook aubergines, paprika’s, pepers en komkommers. Dat zijn groeten die buiten haast niet kunnen. En serre nodigt ook uit om af en toe iets geks te doen. In 2020 kweekte ik er kikkererwten en pinda’s.
Indeling van mijn tuin.

De grootte, het grondplan, de ligging en de grondsoort bepalen dus in grote mate hoeveel en welke groenten je kunt verbouwen. Een serre of kas breidt je mogelijkheden fors uit.

Teeltrotatie of wisselteelt

  • Groeten kunnen ingedeeld worden in families. Er zijn traditioneel zes grote families: de kolen, de peulen (erwten, bonen, tuinbonen), de knollen (wortel, biet, venkel, ajuin, look), de vruchgroenten (tomaat, paprika, peper, courgette, komkommer, pompoen, aubergine), de bladgroenten (sla, spinazie, andijvie, selder, prei, heel veel groene kruiden). De zesde familie is die van de aardappelen. Naast de zes families zijn er de doorlevende groeten zoals asperges die lang op een vast plaats staan in de tuin. Hetzelfde geldt voor de doorlevende, vaste kruiden (tijm, laurier, rozemarijn, munt,…).
  • Om in een grote tuin je grond gezond te houden en jarenlang met een beperkt risico op ziekten groeten te telen, hou je die families best samen. Je mengt ze dus in je moestuinplan niet door elkaar en je zorgt er ook voor dat die families elk jaar van plaats wisselen in je tuin. Zo hou je bijvoorbeeld bodemschimmels beter onder controle. Het meest bekende voorbeeld is wellicht dat van knolvoet, die kolen aantast en eenmal in je grond heel lastig op te ruimen is. Met doorlevende groeten zoals asperges, maar ook met aardbeien kun je natuurlijk niet jaarlijks roteren. Die mogen (en moeten dus) voor meerdere jaren op dezelfde plaats blijven staan. In mijn tuin met moestuinbaken is roteren makkelijk. Elke familie krijgt jaarlijks één of twee bakken en schuift het volgende jaar een bak verder door.

Geef je groeten dus best per familie een plaats in je moestuinplan en schuif elk jaar door. In een kleine tuin is dat minder vanzelfsprekend. Hou daar vooral rekening met de regels van de combinatieteelt (zie hieronder).

Teeltopvolging

  • Mijn moestuinseizoen loopt van pakweg begin april tot einde oktober. Maar je kan eigenlijk heel het jaar door groeten telen, zeker als je een (verwarmde) serre hebt. Het moestuinseizoen maak je zolang als je zelf wil. En hoe langer, hoe meer plaats, want bakken en bedden kunnen dan meer dan één keer per jaar worden gebruikt. Zo kun je in de bak of het bed van de bladgroenten vroeg in het voorjaar spinazie zaaien, er na de oogst in de zomer andijvie planten,die eenmaal opgegeten in de herfst plaats maakt voor veldsla om de winter door te komen. Ik hou mij in mijn moestuin aan twee teelten en dan vooral voor bladgroenten. Soms plant ik in de serre na het ruimen van de tomaten in oktober nog wat extra sla. Voor de andere families laat ik de moestt-uinbakken na de oogst leeg, of schep ik er al een dikke laag compost over voor het volgende moestuinseizoen.

Meerdere teelten per seizoen op dezelfde plaats, geeft je extra oogst. Probeer bij tweede en volgende teelten steeds rekening te houden met de families en de wisselteelt.

Combinatieteelt

  • Er zijn groenten die graag kort bij elkaar vertoeven en zelfs meer oogst opleveren. En er zijn groeten die in elkaars buurt verpieteren en zelfs geen oogst opbrengen. Daar hou je in je moestuinplan best rekening mee. De teeltrotatie vangt vaak al heel wat burenruzies op, maar in vooral kleinere tuinen zonder wisselteelt, hou je best rekening met de juiste combinaties. Je zou je moestuin daar zelfs helemaal op kunnen inplannen. Companion planting, zoals in het Engels genoemd, is zelfs een trend in moestuinland aan het worden. Kolen doen het goed met bieten, selder, ajuin en aardappelen, maar hebben een hekel aan bonen, tomaten, paprika en ook aardbeien. Omgekeerd geldt eigenlijk hetzelfde. Zo zijn bonen maar ook andere peulvruchten zoals erwten niet de beste maatjes met kolen, maar wel bijvoorbeeld met wortelen.
  • Het heeft onder meer te maken met de wortelstructuur van de planten. Er zijn er die diep wortelen en dus ver in de bodem naar voedsel zoeken en er zijn er die eerder aan de oppervlakte blijven. Een mix van die twee, zorgt voor minder concurrentie en dus gezondere planten. Maar er zijn er ook die ondergronds een ware biologische oorlog uitvechten en stoffen vrijgeven die bij andere planten dan weer schaden. Er zijn ook planten die je om bovengrondse redenen best niet bij elkaar zet. Niet omdat ze elkaar niet kunnen uitstaan, maar wel omdat ze dezelfde vijanden aantrekken (wortelen en pastinaken bijvoorbeeld). Ik hou in mijn moestuin maar heel beperkt rekening met companion planting. Mijn wisselteelt en gewasbescherming (zie hieronder) volstaan voor mij om veel en goed te oogsten.

Zorg voor meer oogst door de juiste planten bij elkaar te zetten.

Gewasbescherming

  • Je bent in je moestuin vaak niet de enige die jouw groeten lekker vindt. Om goed te oogsten is het best een aantal groenten te beschermen. Niet met pesticiden! Dat spreekt voor zich. Maar er zijn veel andere manieren. De enige uitzondering die ik maak zijn de biologische slakkenkorrels. Slakken hebben het vooral gemunt op mijn bladgroenten. En ik heb al heel wat manieren geprobeerd om ze te verjagen of zelfs te vernietigen (zand, fijngemalen eierschalen, biervallen,…), maar enkel de korrels helpen, zeker in een natte zomer als die van 2021.
  • Over een aantal groenten span ik netten en insectengaas. Het is dan handig dat die groenten in dezelfde bak staan, of toch zoveel als kan. Over de bak met kolen gaat van zodra ze geplant zijn gaas tegen de kolenvlieg. Ook over de bak met ui, look en prei komt gaas. Over de bak met aardbeien gaat een iets groter net (geen insectengaas dus), want daar zijn het geen vliegen, maar vogels en eekhoorns en een toevallig passerende ree die met de rode zoete vruchten gaan lopen.

Netten en gaas beschermen je oogst. Groenten die moeten beschermd worden plaats je best bij elkaar, op voorwaarde dat je de familie-indeling respecteert. Hou daarmee dus rekening in je plan.

Planning

  • Een goed moestuinplan begint vooral met de vraag welke groeten je wil gaan telen. Kies niet voor een heel uitgebreid assortiment maar vooral voor die groenten die jij en je huisgenoten lekker vinden. Er zijn jaren geweest dat in mijn serre tot twintig verschillende soorten tomaten stonden, waarvan er uiteindelijk maar een paar echt keuken- en kookwaardig waren. Ik heb er nu nog een vijftal.
  • Leg ook vast en of je die groenten allemaal wil (voor)zaaien of je toch vooral plantjes wil kopen die je dan in je tuin kan uitplanten. In het eerste scenario zal je vroeger op het jaar moeten starten (maart, of zelfs eerder wanneer je paprika, peper en aubergines zaait) en zal je natuurlijk een voorraad zaden moeten inslaan. Dat laatste is een aangename winterklus, ook omdat later op het seizoen zeker bij online shops niet alles meer voorradig is. Bestel je zaden dus zeker op tijd. Eenmaal je alles bij elkaar hebt kun je jouw zaden rangschikken, bijvoorbeeld chronologisch (wanneer moet ik wat gaan zaaien?), of per familie. Ik sorteer ze vooral per familie.
  • Een zaaiplanning maak ik niet meer. Door de jaren heen weet ik ongeveer wanneer ik wat moet beginnen zaaien. Bij twijfel zijn de aanwijzingen op de verpakking altijd verhelderend. Of ik neem er een van mijn moestuinhandboeken bij. Heb je zelf die ervaring (nog) niet of voel je je veiliger met een planning uit te werken op bijvoorbeeld een kalender: go for it!
  • Spreid je planning ook goed doorheen het seizoen. Het heeft bijvoorbeeld geen zin een moestuinbak vol met sla te zetten, want die krijg je toch niet allemaal in één oogst opgegeten (tenzij je veel uitdeelt). Zorg er met de teeltopvolging voor dat je twee of meerdere keren per jaar sla zaait of slaplantjes koopt om doorheen heel het seizoen van het frisse groen te kunnen genieten.
  • En dan maak je, met in het achterhoofd ook alle bovenstaande punten, het plan zelf op. Ik doe dat op een (grond)plan van mijn moestuinbakken (zie de afbeelding hierboven). Bij elke bak geef ik aan welke groenten er voor de eerste en tweede teelt moeten komen. Zo ga ik dan het moestuinseizoen in. Besef daarbij vooral dat een plan altijd kan wijzigen, bijvoorbeeld omdat je tijdsbesteding wijzigt en je doorheen het jaar onverwacht meer of net minder in je tuin kan doorbrengen. Zo is mijn plan in het voorjaar van 2020 gevoelig uitgebreid wegens het voltijdse thuiswerk. In de zomer van 2021 heb ik moeten bijschaven toen het maar bleef regenen en een aantal groenten letterlijk leken te verzuipen.

Kies voor een beperkt, maar vooral lekker aanbod. Maak een zaaiplanning op en zet alles uit in een plan. Hou niet koste wat het kost vast aan je plan wanneer wijzigingen zich opdringen. En vooral: enjoy!

Mijn moestuinplannen

Benieuwd naar mijn moestuinplannen? Die vind je via volgende linkjes:
Moestuinplan 2020.
Moestuinplan 2021.
(Moes)tuinplan 2022.

Deel op social media

Plannen voor de tuin in 2022

Print Friendly, PDF & Email

Het is half januari. De dagen zijn donker en mistig. Zoals elk jaar kan dat wel een keer op mijn gemoed werken. Tijd dus om uit te kijken naar de lente en de zomer!

De moestuin is helemaal opgeruimd. Winterklaar gemaakt, zoals dat heet. En ik ga daarmee in tegen een trend waarbij alles blijft staan tot het voorjaar, net voor de eerste planten weer de grond in gaan en er al wat gezaaid kan worden. Het zou de bodem beschermen en de vele kleine en minder kleine dieren van voedsel en onderkomen voorzien tijdens de barre wintermaanden. Dat kan best, maar een opgeruimde tuin geeft mij ook een opgeruimd tuingevoel in mijn hoofd. Ik heb dat echt nodig om het seizoen af te sluiten en weer vooruit te kunnen kijken. De komende weken dek ik de moestuinbakken nog af met een dikke laag compost, zoals elk jaar. Maar dan stopt het.

Ik ben blij dat het seizoen gedaan is. Het viel niet echt mee, om verschillende redenen. Over de oogst mag ik eigenlijk niet klagen, al was het allemaal wat minder dan de afgelopen jaren. Dat had veel, zo niet alles te maken met het weer. Ik ben het seizoen begonnen met de hoop op een warm voorjaar, zoals in 2019 en 2020, en heel mijn planning daarop afgesteld. Maar april was koud, mei ook en daarenboven heel nat. De eerste twee weken van juni waren dan weer vrij warm.

Die opeenvolging van koud, nat en warm weer in het voorjaar is voor een aantal groenten fataal gebleken. Mijn kolen staken al vroeg in april in de grond, met dus de hoop op een warm voorjaar en vroege kolenoogst. Niet dus, en de warmeteprik van begin juni deed mijn bloemkool, broccoli, romanesco (torentjeskool) en cavolo nero (palmkool) schieten en bloem vormen. Doorgeschoten kolen, maken mooie bloemen weet ik nu. Voor de voorjaarsoogst waren enkel de bladgroenten zoals spinazie op post zoals de voorgaande jaren. Ik had wat erwten, maar te weinig voor de vele planten die ik had gezet. De tuinbonen bleven schriele en kleine plantjes. De bieten en rapen wilden maar niet groeien. Aardbeien waren er wel volop in juni. En zoals voorgaande jaren lieten ook de asperges mij niet in de steek.

En dan de zomer. Tja… Omdat mijn tuin laag ligt (of het grondwaterpeil er hoog staat), stonden veel groenten met hun wortels in het nat, ook in de serre. En dat leidt tot zurstofgebrek, schimmels en vruchtrot. Ik had deze zomer dan ook veel minder tomaten dan andere jaren, al bleef ik wel gespaard van de gevreesde tomantenziekte die zo overal lelijk huishield onder de tomaten die buiten stonden. Paprika en peper kweek ik in potten in se serre, dus die hadde geen natte wortels. Maar door het koude weer, duurde het ook dat laat in de zomer vooraleer ik kon oogsten. Ook in potten in de serre kweek ik aubergines. Maar daar hingen dit jaar enkel een paar beschimelde en rottende vruchten aan. Een ramp! Ook de zomergroenten buiten de serre hadden erg te leiden onder het weer. De staak- en struikbonen vielen ten prooi aan slakken (heb er nog nooit zoveel gezien als dit jaar). De pompoenen bleven klein en wilden niet echt rijpen. Lichtpunt deze zomer waren de aardappelen, die ik voor het eerst teelde. Niet in de grond, maar in zakken en dat heeft heel wat lekkere patatjes opgeleverd.

Maar niet alleen de aardappelen in zakken maakten het tuinjaar toch nog interessant. Ergens in mei dook er plots een ree op in onze tuin. En die was helemaal niet mensenschuw, in tegendeel. In een natuurgebied hier verderop (het Haachts Broek) loopt een kudde rond die daar zijn uitgezet. We vermoeden dat het dier in onze tuin het Haachts Broek wat beu was of wat zin had in avontuur. We weten ondertussen ook dat reeën heel graag moestuingroenten eten. Enkel van de look, prei en ui werd niet gegeten. De rest viel best in de smaak. Ergens begin september verdween het dier weer even snel als het gekomen was. Sindsdien hebben we het niet meer gezien.

Met het weer en met dieren die ook jouw groenten lusten (van slakken tot reeën), moet je als moestuinier kunnen leven. Het heeft geen zin om je daar druk in te maken. Maar er was dit jaar niet alleen het weer. Bijna heel het seizoen voelde de moestuin aan als een sleur, iets dat ik moest doen en soms zelfs tegen mijn zin deed. Wellicht is dat ook de reden dat hier op mijn blog sinds begin dit jaar geen berichten meer verschenen zijn. Ik had er gewoon de inspiratie en de energie niet voor. Ik ga daarom mijn volgend moestuinjaar wat anders aanpakken, om het ietwat eentonige ritme dat ik sinds 2014 aanhoud van zaaien, planten, oogsten wat te doorbreken.

Ik ga veel minder groenten doen en het merendeel van mijn moestuinbakken gebruiken voor andere projecten. Ik schreef eerder al over mijn interesse voor kruidentuinen. Het moment lijkt mij gekomen om er zelf eentje te maken. De lijst met geneeskrachtige kruiden die ik wil planten, een veertigtal, is klaar. De selectie bevat zowel kruiden die je terugvindt in oude historische tuinen van abdijen bijvoorbeeld, als de gewone kruiden om mee te koken. En naast de kruidentuin, wil ik een deel van mijn moestuinbakken opofferen voor de aanleg van een pluktuin. Bloemen dus, zoals dahlia’s, cosmea’s, zinnia’s,… die mooi staan in een boeket. Het zijn mijn bloemenborders die ik begin dit jaar heb heringericht met vaste planten met mooie bloemen die mij op het idee hebben gebracht. Ik kom in de loop van 2022 zeker nog terug op die kruiden- en pluktuin. Wie weet geven ze weer energie om het jaar daarna terug meer groenten te doen.

Voor 2022 maak ik niet echt een moestuinplan. Ik hoef dus niet na te denken over waar welke groeten moeten komen, rekening houdende met de teeltrotatie, eerste en tweede teelt, voorjaars- en zomergroenten, enzovoort… Het voelt toch een beetje als een verademing. Mijn tuinplan ziet er dan als volgt uit.

Elders op deze blog kun je kennismaken met alle ins and outs van mijn moestuin. Ik heb in mijn lange smalle tuin van 250m² met 15 moestuinbakken (10 van 4,50m² en 4 van 2,25m²). En ik heb ook een serre van 18m². Halfweg de bakken en serre staat een tuinhuis waar ik al mijn tuinspullen in opberg en dat dienst doet als ‘potting shed’ zoals dat zo mooi klinkt in het Engels.

Bakken vooraan

De bakken vóór mijn tuinhuis. Die hebben bijna heel de dag zon (op een zonnige dag :-)). Enkel de bakken helemaal vooraan (of links hier onder op de tekening 1 en 5) hebben vanaf ongeveer 15u schaduw. In de lente krijgen deze bakken ook het minste licht en warmte. Water haal ik uit de ton in de hoek en uit mijn waterput.

Bakken 1 en 5
– Aardbeien

Bakken 2 en 6
– Tijdens de lente begin ik hier met wat spinazie, warmoes en tuinbonen. Verder in het seizoen komen daar groene bonen, sla, andijvie en wat selder en prei bij. Daar hou ik het voorlopig bij.

Bakken 3, 4, 6, 7 en 9
– Kruidentuin met geneeskrachtige planten.

Bakken achteraan en serre

De bakken achter mijn tuinhuis. Die krijgen ook voldoende zon. Enkel 10 en 13 (tekening hieronder) staan in de schaduw na de middag. De serre heeft heel de dag zon. Water haal ik uit mijn waterput en uit de 5 tonnen achter mijn tuinhuis en serre.

Bakken 10, 12, 13, 14 en 15
– Pluktuin met bloemen, vooral eenjarigen.

Bak 11
– Asperges

Serre (16)
– Tomaten
– Paprika
– Peper
– Aubergine
– Komkommer

Bessen en frambozen
Achter de serre staan nog wat rode bessen en (herfst)frambozen, die net weer gesnoeid zijn.

Beetje teleurgesteld in mijn (moes)tuinplan voor 2022? Kijk dan zeker terug naar mijn plannen voor 2020 en 2021. Daar vind je wél een uitgebreide moestuinindeling met eerste en tweede teelten en teeltrotatie. Tips voor het maken van een moestuinplan vind je elders op deze blog.

Deel op social media

Hoe de aardappel de wereld veroverde

Print Friendly, PDF & Email

Ik heb het afgelopen moestuinseizoen voor het eerst sinds lang weer aardappelen geteeld. Niet in de vollegrond, maar wel in zakken. En dat is goed meegevallen. De jaren dat ik ze in de vollegrond had staan, liep er altijd wel iets verkeerd. Coloradokevers die het blad wegvraten, muizen die aan de knollen knabbelden, de late nachtvorst die het loof vernietigde en natuurlijk de aardappelziekte die vooral bij nat weer (veel regen dus) weleens opdook. Ik heb mijn deel van de aardappelellende al wel gehad. Het grote voordeel van kweken in zakken is dat ik al die gevaren omzeil. Geen ongedierte dus en tot de laatste vrieskou bleven de zakken in de serre staan. Bij veel regen (en dat was dit jaar zeker het geval) gingen de zakken weer naar binnen.

De beperkte oogst (ik had maar vier zakken en elke zak was goed voor één maaltijd) heeft zeker gesmaakt, al zijn wij geen hele grote aardappeleters. Pasta, rijst en andere aardappelvervangers (couscous, en granen als quinoa,…) hebben de aardappel sinds pakweg de jaren 1980 wat verdrongen op het menu van de gemiddelde Belg en Nederlander, ook al omdat de samenleving veel meer multicultureel is geworden. Maar voor die tijd was de aardappel essentieel om te kunnen overleven en was het een van motoren van de industriële revolutie in de negentiende eeuw. We hebben dus heel veel te danken aan de aardappel. Maar die heeft daarvoor een lange weg, met vallen en opstaan, moeten afleggen.

Op de hoogvlakten van de Andes

Hoe anders was dat in Zuid-Amerika waar de aardappel mogelijk al vele duizenden jaren op het menu staat. Archeologen zijn het wel niet eens over het moment dat de aardappel voor het eerst werd geteeld. Er groeide een paar honderd verschillende soorten aardappelen op het Amerikaanse continent, ook in het gebied van de Andes, de grote bergketen langs de westkust. Het is daar, en meer specifiek rond het Titicaca meer, op de grens tussen Peru en Bolivië dat mogelijk al 12.000 jaar geleden boeren aardappelen begonnen te kweken. Maar er zijn ook sporen die leiden naar het Chileense eiland Chiloe, in het noorden van Patagonië en dus veel zuidelijker dan het Titicaca meer. Onderzoek suggereert dat bijna alle aardappelsoorten die we vandaag kennen genetisch teruggaan tot planten uit Chiloe, dat ook vandaag nog een waar aardappel walhalla is met vele diverse soorten.

Aardappels uit Chiloe

De ervaring leerde dat aardappelen zeer voedzaam waren en een belangrijk onderdeel konden zijn van het dagelijkse rantsoen. Dat was opmerkelijk omdat de plant en de knollen vrij giftig konden zijn. Bij koud weer, en zeker vorst (we zijn op de hoogvlakten van de Andes!) neemt die giftigheid af. Boeren zijn daarop wellicht soorten gaan veredelen waardoor aardappelen steeds minder giftig werden. En de knollen werden op een aantal manieren klaargemaakt om het gif te snel af te zijn. Zo werden ze vaak gevriesdroogd en chuño genoemd. Het betekent in het Quechua, of de taal van de Inca’s, letterlijk bevroren aardappel. Ze bewaarden op die manier ook heel lang en konden wanneer nodig gemalen worden tot bloem om brood mee te bakken of soepen of stoofpotten mee in te dikken. Ook nu nog wordt chuño in een aantal Latijns-Amerikaanse regio’s gegeten.

De aardappel, of papa in de Quechua, was alomtegewoordig in het grote Inca rijk, dat rond 1.200 van onze jaartelling werd gesticht, vooral in de vijtiende eeuw fors uitbreiddde en op haar hoogtepunt was net voor de komst van de Europanen aan het begin van de zestiende eeuw. Het omvatte dan bijna heel het westelijk deel van Zuid-Amerika. Er zijn afbeeldingen gevonden op veel aardewerk. Logisch, want aardappelen konden gekookt, gebakken of gestoofd bijna heel de dag door worden gegeten. Maar de Inca’s geloofden ook in de geneeskracht van de plant. Zo werd bij hoofdpijn met een opengesneden aardappel over het hoofd gewreven. Die aardappel is overigens niet te verwarren met de zoete aardappel, die door de Indianen batatas werden genoemd.

Tijdens die vele duizenden jaren vanaf het begin van het telen van papa tot de komst van de Europeanen groeide een giftige plant van de hoogvlakten van de Andes uit tot een vaste, en onmisbare, waarde uit in een groot en bloeiend rijk. Alles wees er dus op dat de eerste Europeanen dat meteen zouden opmerken, het belang van de aardappel goed zouden inschatten en dat Europa snel warm zou lopen voor de plant. Maar niets was minder waar. In de zeventiende eeuw werden in de Nederlanden hier en daar al aardappelen verbouwd, maar het zou tot de achttiende eeuw duren eer knollen hier en in de Europese keuken in het algemeen waren aanvaard. Het duurde dan nog een keer honderd jaar vooraleer de aardappel die belangrijke rol ging spelen in de bevolkingsgroei en onrechtstreeks ook economische ontwikkeling tijdens de industriële revolutie in Europa. Maar we zijn dan al voor het jaar 1800 voorbij, dus 300 jaar nadat de Spanjaarden voor het eerst kennismaakten met de aardappel.

In het spoor van Pizarro

Dat de Spanjaarden de aardappel mee naar Europa namen, lijkt aanneembaar. Spanje veroverde in een hoog tempo vanaf 1500 en kort nadat Christofel Columbus er een eerste keer voet aan wal zette in 1492, grote delen van Midden- en Zuid-Amerika. Wellicht waren het de legers van de conquistador Francisco Pizarro die rond 1530 voor het eerst botsten op de aardappel in een poging het Inca rijk te veroveren. Hij slaagde in zijn opzet in 1532, maar hij en zijn gevolg vermeldden in hun verslagen niets over de aardappel. Francisco was in de eerste plaats op zoek naar bodem- en andere rijkdommen en had dus andere dingen aan zijn hoofd. En hij wilde in zijn veroveringsijver niet onderdoen voor zijn verre verwant Hernan Cortes, die andere grote Spaanse conquistador de tien jaar eerder het grote rijk van de Azteken in Midden-Amerika onder de voet liep. De aardappel was in die zin niet echt iets om mee uit te pakken op het thuisfront.

De eerste echte beschrijvingen van de aardappel zijn van andere Spaanse conquistadores die iets noordelijker dan Pizarro opereerden, zoals Gonzales Jimenez de Quesada die in het huidige Columbia (hij veroverde in 1537 Bogota, de hoodstad van het Chibcha rijk) kennis maakte met de aardappel en een voorraad mee aan boord van zijn schepen nam. Daar leerde hij wellicht dat zijn soldaten die aardappelen aten veel minder of geen last hadden van scheurbuik, een vervelende aandoening die werd veroorzaakt door een gebrek aan vitamine C.

Een van die soldaten in het gevolg van Quesada was Juan de Castellanos die rond 1600 een geschiedenis schreef van het Zuid-Amerika, of toch het deel dat de Spanjaarden Nueva Granada noemden en daarin een zeer treffende, eerste duidelijke beschrijving neerpende van de aardappel. Wellicht baseerde hij zich op zijn nota’s die hij als jonge soldaat in de jaren 1540 maakte. Hij noemde aardappels nog turmas of truffels en geen papas zoals ze door de Inca’s werden genoemd. Juan had het verder over: dikke wortels, min of meer de grote van een ei, die worden geplant en dan een stengel vormen met bladeren waaraan licht paarse bloemen komen. Sommigen van die wortels zijn eerder rond, anderen dan weer meer langwerpig. Die wortels zien er wit, paars en geel uit, en smaken goed. De indianen zijn er gek op, maar ze worden ook door de Spanjaarden gesmaakt.

Het gaat hier duidelijk over aardappelen. Toch? Mogelijk aten de legers die in het spoor van Pizarro Zui-Amerika verkenden dus al aardappelen en werden ze ook, zoals op de schepen van Quesada, ingezet om scheurbuik te bestrijden. De Spanjaarden realiseerden zich ook dat de aardappel, vooral onder de vorm van chuño ideaal voedsel was voor de Indiaanse werkkrachten, gevangenen en slaven die bijvoorbeeld in de zilvermijnen moesten werken.

Naarmate de Spanjaarden controle verkregen over de veroverde gebieden, kwam ook de migratie vanuit Europa op gang. Vooral de Katholiek kerk werd al snel een belangrijke factor in de Europeanisering van de Indiaanse samenlevingen waardoor een smeltkroes van verschillende culturen ontstond, hetgeen ook vandaag nog zo kenmerkend is voor Latijns-Amerika. In dat kader van metissage begonnen ook Indianen en mensen met een gemengde achtergrond over de Spaanse overheersing te schrijven. Een van hen was Poma de Ayala, telg uit een adelijke Inca familie in Peru, die aan het begin van de zeventiende eeuw een verslag maakte en dat naar de Spaanse koning stuurde. In dat verslag heeft het ook uitvoerig over de aardappel, met overigens een aantal illustraties die het verloop van de aardappelteelt weergeven: planten in december, oogsten in juni en oogst van het veld binnenhalen in juli.

De grote oversteek

Kort nadat de Spanjaarden Amerika ‘ontdekten’ in 1492 kwam een hele traffiek op gang waarbij planten, dieren en ook mensen (helaas – denk aan de slavernij!) over heel de wereld werden vervoerd, wordt de columbian exchange genoemd. Dat vervoer gebeurde eerst via de Spaanse en Portugese handelsnetwerken over heel de wereld, daarna ook steeds meer op de Franse, Engelse en Hollandse schepen van de grote handelsmaatschappijen.

Vaak bereikten zaden, knollen en wortels – planten overleefden een lange zeereis meestal niet – pas na een aantal omwegen hun bestemming. Spanjaarden en Portugezen namen ook veel mee op het traject van Amerika naar hun koloniale bezittingen in Azië, dat niet eerst langs Europa leidde. In de Indiase keuken bijvoorbeeld zijn geen tomaten en pepers weg te denken uit de basiscurry’s. Maar ook de aardappel is daar een sterkhouder. Denk bijvoorbeeld aan de aloo gobi, of de vegetarische stoofschotel van bloemkool een aardappelen. Daar hebben de Spanjaarden en Portugezen dus mee voor gezorgd. Zelf waren ze nogal gesteld op de keuken van Europese keuken en importeerden heel veel uit Europa, niet alleen planten (de olijf bijvoorbeeld of de koffie, die onbekend waren in Latijns-Amerika), maar ook dieren zoals schapen en geiten.

Het is tegen die bijzondere achtergrond van die lange zeereizen over breed vertakte handelsnetwerken, rijke culturele uitwisselingen, katholieke bekeringsijver, en een toenemende wetenschappelijke interesse in planten en dieren, dat de aardappel zijn verovering van de wereld begon en niet alleen naar Europa kwam, maar ook zijn weg vond naar Azië.

Waar en wanneer de aardappel voor het eerst voet aan wel zette in Europa is niet echt duidelijk. Mogelijk kwamen aardappelen mee als een restant van de proviand aan boord van schepen, al lijkt het sterk dat die op de lange zeereis in vochtige en warme omstandigheden niet zouden rotten. Wellicht liep dat via een tussenstop. Zo werden aardappelen al geteeld op de Canarische eilanden nog voor ze goed en wel in Europa bekend werden. Die eilanden waren een vaste stopplaats voor de schepen van en naar Amerika. Er zijn aanwijzigen dat aardappelen al rond 1560 van daar naar Spanje en verder naar Europa werden verscheept. Zo zouden in 1567 een paar vaten met Canarische aardappelen naar Antwerpen zijn getransporteerd, dat in die tijd ook al een grote metropool met wereldhaven was.

In diezelfde jaren duikt in een document van een hospitaal in Sevilla uit 1573 de aardappel, voor zo ver we weten, voor het eerst op in een Europese moestuin. En dat is toch al een jaar of veertig nadat de mannen van Pizarro voor het eerst kennismaakten met de knol tijdens hun verovering van het Inca rijk. Sevilla werd op dat moment een heus aardappelcentrum, lijkt het. Ook in het klooster Convento de San José dat daar door (de later heilig verklaarde) Theresa van Avila werd opgericht in 1562 zouden al voor het einde van de zestiende eeuw naast onder andere tomaten ook aardappelen zijn geteeld. Om te eten natuurlijk, maar vooral ook omwille van hun medicinaal nut. Wellicht hadden naast zeilers over lange overtochten ook artsen door ervaring geleerd dat aardappelen ‘geneeskrachtig’ zijn (of gewoon heel voedzaam, en dat was in die tijd ook al heel wat).

Francisco Rizi – Theresa en la cocina (1670-1680) – publiek domein

Er hangt overigens nog een leuk verhaal vast aan Theresa en het klooster in Sevilla. Zij is na haar dood en heiligverklaring door de grootste kunstenaars afgebeeld. Zo maakte de Spaanse schilder Francisco Rizi ergens tussen 1670 en 1680 en dus bijna 100 jaar na haar dood het schilderij Teresa en la cocina (Theresa in de keuken). We zien duidelijk links onderaan een mand met aardappelen staan. Theresa houdt een steelpan vast met, zo menen een aantal kunsthistorici, stukjes aardappel die in olie wordne gefrituurd. Frietjes dus! Hetgeen dan weer aan ander licht werpt op de aanspraak van Belgen en ook Fransen de friet te hebben ‘uitgevonden’. Mogelijk aten Spaanse nonnen in een klooster in Sevilla al véél eerder frietjes.

Voer voor botanici

Het duurde lang eer de aardappel opdook in bontanische boeken. Zeker in vergelijking met die andere bekende Amerikaanse planten zoals de tomaat, de peper en de paprika die vrij snel beschreven werd nadat de Spanjaarden controle kregen over Midden-Amerika (pakweg de helft van de zestiende eeuw). Maar aan het eind zestiende en begin zeventiende eeuw raakt ook de aardappel bekend onder botanisten.

Een belangrijke rol in die studie en dus in de verspreiding van de kennis over de aardappel speelde Charles de l’Ecluse, een Vlaamse botanicus (hoewel zijn naam dat niet doet vermoeden) die in de wetenschap bekend staat als Carolus Clusius. Hij was een tijdgenoot van die andere grote botanicus Rembert Dodoens van wie hij zijn bekende Cruydtboek vertaalde naar het Frans. In die tijd vormden de Zuidelijke Nederlanden, met de haven van Antwerpen, een van de belangrijke economische centra van het grote Spaans-Habsburgse wereldrijk. Botanici komen er in aanraking met hele wat overzeese planten.

Zo maakte Clusius bij een bevriend apotheker in Antwerpen in de jaren 1560 kennis met paprika, tomaat en ook tabak uit Amerika. En door hun lange reizen doorheen het grote rijk bouwen ze netwerken op waarlangs kennis en zaai- en plantgoed werd verspreid. Clusius leerde zo in Wenen de nu zo bekende voorjaarbloeiers als narcissen en hyacinten kennen en via een kennis kreeg hij uit het Ottomaanse rijk enkele tulpenbollen die tot dan in Europa niet bekend waren en die hij rijkelijk aanplantte in de Hortus Botanicus of kruidentuin die hij aanlegde aan de universiteit van Leiden. Daarmee stond hij aan de wieg van de Nederlandse (tulpen)bollenmanie. Maar goed, terug naar de aardappel.

In 1601 wordt het eerste deel van Clusius’ grote overzichtswerk Rariorum plantarum historia uitgegeven. Daarin worden de Papas Peruanorum uitgebreid beschreven. Eerder had onder meer de Engelsman John Gerard in zijn Herball uit 1597 dat ook al gedaan. Maar hij gebruikte de naam batatas die verwijst naar de zoete aardappel, een verwarring die nog vaker zal voorkomen. Ook werden aardappelen vaak verward met truffels, wellicht omdat de Italiaanse benaming van de aardappel én truffel, taratuffoli, was. Later werd die verbasterd naar cartoufle, waarvan dan weer het Duitse Kartoffel is afgeleid. Maar truffel en zoete aardappel hebben niets, ook botanisch, met de aardappel te maken.

De wetenschappelijke naam van de aardappel, solanum tuberosum werd ook in de periode van Clusius vastgelegd, in 1597 om precies te zijn door de Zwitserse botanist Casper Bauhin. De soort waarnaar die naam nu verwijst is wellicht niet de aardappel die begin 1600 in Europa werd bestudeerd, maar afkomstig van de kustvlakten van Chili. De Spanjaarden kregen pas rond 1570 controle over dat gebied, maar het duurde nog makkelijk een eeuw vooraleer er op regelmatige tijdstippen schepen naar Europa vaarden. De aardappel die we nu eten, is dus wellicht pas bekend in Europa vanaf de tweede helft van de zeventiende eeuw.

Clusius vermeldt in zijn boek dat hij in 1588 twee aardappelknollen heeft gekregen van een zekere Philippe de Sivry, die een hoog ambt bekleedt uin het Waalse Mons. Tijdens een kerkelijke bijeenkomst in Mons in 1587 kreeg de Sivry zijn eerste knollen van de bediende van de apostolische gezant Giovanni Bonomi die in Mons de bijeenkomst moest voorzitten, maar daar het leven liet. Die zou ze op zijn beurt weer ontvangen hebben van een Italiaanse monnik die ze uit Sevilla had meegebracht. En zo geraakt de aardappel vanuit Spanje (meer bepaald Sevilla), via Italië ook in de Zuidelijke Nederlanden en wellicht ook elders in Europa terecht. Van Sivry kreeg Clusius in 1589 ook een aquarel met een, voor zo ver bekend, eerste afbeelding van de aardappel in een Europese uitgave (hieronder afgebeeld). Clusius laat zijn lezers naast alle botanische wetenswaardigheden ook nog weten dat hij wel vaker aardappelen at, ze lekker smaken, vooral gekookt met schapenvlees en knolrapen. Een hutsepot dus!

Een andere mooie botanische beschrijving vinden we in de laatste editie (1644) van het al eerder genoemde Cruydtboeck van Rembert Dodoens. De grote Mechelse plantkundige lag dan al 60 jaar onder de zoden, maar zijn groot verzameld werk werd nog lang aangevuld. Zo bevatte de editie van 1608 voor het eerst een overzicht van planten die uit Latijns-Amerika kwamen. Vanzelfsprekend ontbrak de aardappel daar niet. In de beschrijving van 1644 wordt nog een keer vermeld dat de knol zeer voedzaam is en wordt die zo vergeleken met pastinaken en rapen, de traditionele groenten op het menu van de gemiddelde Europeaan toen.

De wortelen van dit ghewas als castanien ghebraden oft als peen oft pastinaken gaer ghemaeckt worden van de weecke ende slappe menschen nuttelijck ghegeten om hun kracht te gheven. Want zij voeden alsoo wel ende soo veel als de pastinaken; ende zijn windigh ende daerom seer bequaem. De selve ghesoden en van hun buitenste vliesken berooft ende wat uitghedouwt ende soo tusschen twee schotelen met hamelen sop oft met boter alleen ghestooft zijn alsoo smaeckelijck als rapen. Maar rauw zijn se wat te windich ende ombequaem om eten nae’t gehevoelen van Clusius.

Duivels verdacht

Dat de aardappel zeer voedzaam was en mits goed geteeld ook een hoge opbrengt opleverde werd zo stilaan bekend in de zeventiende eeuws Europa. Op een moment wanneer graan schaars was en vlees heel duur, leek de aardappel op het eerste gezicht een volwaardig alternatief. Maar toch hield er iets de algemene doorbraak tegen. Slechts hier en daar, in Engeland bijvoorbeeld, werden aardappelen op wat grotere schaal geteeld en gegeten. En daar waren wel wat redenen voor. We sommen er graag een aantal op.

Zoals ik eerder al beschreef in mijn blogpost over de tomaat, werden heel wat groenten die onbekend (en daarom onbemind) waren in Europa met veel argwaan bekeken. En dat had veel te maken met hoe aan geneeskunde werd gedaan. Geneesheren werden ook nog lang na het baanbrekende wetenschappelijke werk van onder meer Vesalius voor de anatomie in de eerste helft van de zestiende eeuw heel traditioneel opgeleid in de leer van de Griekse arts Galenus die in de tweede eeuw leefde en werkte. Het geneeskundige model van Galenus stelde dat het lichaam was gevuld met vier sappen (slijm, bloed, gele en zwarte gal). Van een onevenwicht in die sappen werd je ziek. Er zal dus ongetwijfeld ook zo naar de aardappel zijn gekeken en welk effect die kon hebben op dat evenwicht. Het was dan zeker geen voordeel dat de aardappel, zeker wanneer je niet de knollen maar ook de giftige bladeren en bloemen at je goed ziek kon maken.

In de geneeskunde werd ook nog vaak de signatuurleer gevolgd, die stelt dat planten die gelijkenissen met delen van het menselijke lichaam, voor die delen kunnen worden ingezet of andersom er gevaarlijk voor kunnen zijn. Zo zouden walnoten helpen bij hoofdpijn omdat een walnoot gelijkt op het brein. Aardappelen, vond men, leken dan weer erg op de stompen van melaatsen, waren al even misvormd en konden dus melaatsheid veroorzaken. Complete nonsens, maar de zeventiende eeuwse mens kon daar snel van overtuigd worden. We mogen ook niet vergeten dat het wereldbeeld en vooral ookl het volksgeloof in de zeventiende eeuw erg werd bepaald door de miserie van de vele (godsdienst)oorlogen, de hele strenge inquisitie. Het was de tijd dat heksen op brandstapels belandden, andergelovigen op de meest wrede manier werden gefolterd en het werk van de duivel overal zichtbaar was. Een lelijke knol die je ernstig zoek kon maken, die je in de grond stopt en weer begint uit te groeien tot een grote groene plant, kon weleens het werk van de duivel zijn.

Sterkhouder van de industrialisering

Zoals wel vaker (en helaas!) zijn vele innovaties eerst in en voor het leger ontwikkeld en getest. Dat lijkt bij de aardappel niet anders. De Spaanse Successieoorlog die woedde tussen 1701 en 1714 veroorzaakte een van de grootste hongersnoden die Europa heeft gekend. De grote legers moesten wel terugvallen op alternatieven voor graan. En dat alternatief lag voor het grijpen. Als gevolg daarvan begon men de aardappel op grotere schaal te verbouwen. En daar profiteerde niet alleen soldaten, maar ook de gewone bevolking van. Tegen de tweede helft van de achttiende eeuw lijkt de aardappel redelijk algemeen en beginnen ook economen het belang ervan in te zien voor de groei van de economie. Zo stelde de grote Adam Smith in zijn Wealth of the nations uit 1776 dat de aardappel naast maïs de twee meest belangrijke innovaties zijn in de landbouw sinds de start van de globale handel op wereldschaal in de zestiende eeuw.

Vincent van Gogh – De aardappeleters (1885) – publiek domein

In de negentiende eeuw zijn alle mogelijke vooroordelen over de aardappel helemaal van de baan, wordt het basisvoedsel en zelfs mee de motor achter de forse industrialisering. Aardappelen waren een noodzaak om te kunnen overleven, zoals zo treffend wordt gesuggereerd in het schilderen De aardappeleters van Vincent Van Gogh uit 1885. En zo is de cirkel rond. Want ook voor de Inca’s, al lang voor de Spanjaarden in Latijns-Amerika arriveerden en het Inca rijk innamen aan het begin van de zestiende eeuw, was de aardappel dagelijkse kost.


Deel op social media